ECLI:NL:RVS:2007:BA6455

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701969/4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake verwijdering zwembadoverkapping door college van burgemeester en wethouders van Bernheze

Op 20 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bernheze een besluit genomen waarin verzoeker wordt gelast om een zwembadoverkapping, inclusief looprails, op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 14 november 2006. Vervolgens heeft verzoeker op 20 maart 2007 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 15 mei 2007 behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door mr. S.C.M. Suijkerbuijk en het college vertegenwoordigd was door ambtenaren van de gemeente.

De Voorzitter overweegt dat de zwembadoverkapping in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan het college vrijstelling verlenen voor bijgebouwen, maar in dit geval is er geen sprake van een weigering om vrijstelling te verlenen, maar van een last om te verwijderen wat zonder vergunning is geplaatst. Verzoeker betoogt dat er zicht op legalisatie bestaat, maar de Voorzitter concludeert dat dit niet het geval is. De aanwezigheid van een kapsalon op het perceel maakt dat het college niet bereid is om vrijstelling te verlenen voor de zwembadoverkapping. De Voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen grond is om de last te schorsen.

De beslissing wordt openbaar uitgesproken op 30 mei 2007, waarbij de Voorzitter en de ambtenaar van Staat aanwezig zijn.

Uitspraak

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/4923 en 06/4924 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 februari 2007 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bernheze (hierna: het college) verzoeker op straffe van een dwangsom gelast de zwembadoverkapping, inclusief looprails, op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 14 november 2006 heeft het college het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2007, verzonden op 13 februari 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door verzoeker daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2007, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2007, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. S.C.M. Suijkerbuijk, en het college, vertegenwoordigd door R.E.A.H. Bouquet-van Brakel en M. Alofs, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat de zwembadoverkapping in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen van de gemeente Dinther, kom Loosbroek, partiële herziening 1964".
2.2.    Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
Voor de toepassing van deze bevoegdheid heeft het college op 11 januari 2005 "Beleidsregels voor toepassing vrijstelling artikel 19, derde lid, WRO" (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. Volgens de beleidsregels mogen bij iedere woning bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de gezamenlijke grondoppervlakte van deze bijgebouwen, voor zover gelegen buiten het fictieve grondoppervlakte voor het hoofdgebouw, niet meer mag bedragen dan, in dit geval, 60 m2. In de beleidsregels wordt onder bijgebouw een gebouw verstaan dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
2.3.    Verzoeker betoogt dat - samengevat weergegeven - de voorzieningenrechter heeft miskend dat concreet zicht op legalisatie bestaat, nu het college niet in redelijkheid medewerking kan weigeren aan vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO, omdat de zich op het perceel bevindende kapsalon een bijgebouw zou zijn en hiermee de maximale oppervlakte voor bijgebouwen zou zijn bereikt.
2.3.1.    In deze procedure is geen weigering aan de orde om vrijstelling te verlenen, maar een last om te verwijderen wat zonder de vereiste vergunning is geplaatst. Zicht op legalisatie, dat aan handhaving in de weg staat, wordt in een geval als dit slechts aangenomen, indien de vrijstelling, indien verzocht, kennelijk niet geweigerd zou mogen worden.
Het aangevoerde geeft geen aanleiding om de in bezwaar gehandhaafde last bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, als verzocht. Ter zitting heeft het college medegedeeld dat het niet bereid is aan vrijstelling voor de zwembadoverkapping mee te werken vanwege de aanwezigheid op het perceel van de kapsalon. Er is naar voorlopig oordeel geen grond voor de conclusie dat een eventuele weigering om vrijstelling te verlenen met deze motivering niet in stand zal blijven.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb                                                           w.g.
Van Driel
Voorzitter                                                       ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007
414