ECLI:NL:RVS:2007:BA6475

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701259/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek en voorlopige voorziening

Op 20 april 2006 heeft de gemeenteraad van Opmeer het bestemmingsplan "Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek" vastgesteld. Dit besluit werd op 19 december 2006 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Verzoekster heeft op 20 februari 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 24 april 2007 behandeld. Verzoekster stelt dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" aan de Breestraat 11 te Opmeer onterecht is verleend. Ze voert aan dat haar zienswijze niet door de gemeenteraad is behandeld en dat ze niet op de hoogte is gehouden van de ontwikkelingen omtrent het plan. De Voorzitter oordeelt dat de handelwijze van het gemeentebestuur verwarring kan veroorzaken en dat er een bijzondere zorgplicht rust op het gemeentebestuur om belanghebbenden te informeren. Ondanks deze overwegingen wijst de Voorzitter het verzoek af, omdat er al een bouwtitel aanwezig is en schorsing van het goedkeuringsbesluit niet het gewenste resultaat kan opleveren. De beslissing van de Voorzitter is niet bindend in de bodemprocedure. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 juni 2007.

Uitspraak

200701259/2.
Datum uitspraak: 1 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2006 heeft de gemeenteraad van Opmeer het bestemmingsplan "Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek" vastgesteld.
Bij besluit van 19 december 2006, kenmerk 2006-69763, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 maart 2007.
Bij brief van 20 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 29 maart 2007 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DS Art B.V.", die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2007, waar verzoekster, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door M.D. van der Ros, ambtenaar van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DS Art B.V.", vertegenwoordigd door G.V. Jurgens en drs. E.L. Ansenk, en bijgestaan door mr. R. van der Hooft, advocaat te Opmeer.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan beoogt onder meer de juridisch planologische regeling van een museum met de daarbij behorende voorzieningen op het perceel aan de Breestraat 11 te Opmeer mogelijk te maken.
2.3.    Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" aan de Breestraat 11 te Opmeer en beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plandeel te voorkomen. Daartoe voert zij aan dat haar zienswijze ten onrechte niet door de gemeenteraad in behandeling is genomen en dat zij ten onrechte niet persoonlijk op de hoogte is gehouden van de ontwikkelingen omtrent het plan. Volgens verzoekster is het plan onzorgvuldig voorbereid en is sprake van onbehoorlijk bestuur aan de zijde van de gemeenteraad.
2.4.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur van Opmeer enerzijds op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) een vrijstellingsprocedure is gestart, en anderzijds met de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is begonnen om te voorzien in de bouw van een museum op bovengenoemd perceel. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft deze handelwijze van het gemeentebestuur tot gevolg dat, door het nagenoeg gelijktijdig laten verlopen van de bestemmingsplanprocedure en de procedure met betrekking tot de vrijstelling op grond van artikel 19 WRO, een situatie in het leven wordt geroepen die verwarring kan doen ontstaan, waarbij kans bestaat dat belanghebbenden het zicht op hun processuele positie verliezen. In een geval als zodanig rust op het gemeentebestuur de bijzondere zorgplicht om belanghebbenden op de samenloop van beide procedures te wijzen om eventuele verwarring, die zou kunnen ontstaan als gevolg van deze samenloop, teniet te doen.
Hoewel de Voorzitter gelet op het verzaken van deze zorgplicht door het gemeentebestuur de gerede verwachting heeft dat in de bodemprocedure het niet indienen van zienswijzen en mogelijk daardoor ook het niet indienen van bedenkingen in de bestemmingsplanprocedure vanwege de ontstane verwarring door samenloop van procedures in dit geval verschoonbaar zal worden geoordeeld, ziet de Voorzitter toch geen reden het verzoek van verzoekster in voorliggende procedure in te willigen. Hij betrekt hierbij de procedure met betrekking tot de vrijstelling op grond van artikel 19 WRO, die verzoekster wel gevoerd heeft. Hiertoe overweegt hij dat de rechtbank Alkmaar bij uitspraak van 18 april 2007, in zaak no. 07/553 en 07/554 het beroep van verzoekster gericht tegen de beslissing op bezwaar inzake de bouwvergunning en vrijstelling ongegrond heeft verklaard. Gelet hierop is - behoudens de mogelijkheid van hoger beroep - thans een bouwtitel aanwezig waarvan de beslissing op bezwaar reeds is genomen en in beroep in stand is gebleven. Schorsing van het goedkeuringsbesluit kan derhalve vooralsnog niet leiden tot het doel dat door verzoekster wordt nagestreefd.
2.5.    Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel                                  w.g. Langeveld
Voorzitter                                ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2007
317-522.