200701723/1 en 200701723/3.
Datum uitspraak: 1 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/140 van de rechtbank Dordrecht van 26 januari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Bij besluit van 1 augustus 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dubbelveste B.V. (hierna: Dubbelveste) een sloopvergunning verleend voor het slopen van de opstallen op het perceel Vrieseweg 80 te Dordrecht.
Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college een aan de sloopvergunning verbonden voorschrift gewijzigd in die zin dat deze luidt dat in overleg met de eigenaar van het pand Vrieseweg 78 waar nodig in dat pand blijvend stabiliteitsvoorzieningen dienen te worden getroffen. Het voorschrift dat niet mag worden begonnen met de sloop voordat door Bouwen en Wonen goedgekeurde stabiliteitsvoorzieningen zijn aangebracht, is gehandhaafd.
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college goedkeuring gehecht aan de constructieve uitwerkingen van de sloop van het pand Vrieseweg 80 conform de bij dat besluit gewaarmerkte stukken.
Bij uitspraak van 26 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 13 december 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brieven van 13 en 19 april 2007 heeft Dubbelveste gereageerd.
Bij brief van 1 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij uitspraak van 10 mei 2007, inzake no. 200701723/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van 13 december 2005 en 1 augustus 2005 geschorst.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. M.E. Jendsen, gemachtigde, vergezeld van A.H. Uithoven en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. E.M. Pronk en J. Kiele, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als belanghebbende gehoord Dubbelveste, vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. J.A. Visser, advocaat te Dordrecht en vergezeld van ir. T. Stam.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Dordrecht (hierna: de bouwverordening), voor zover thans van belang, is het verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 8.1.6, aanhef en onder b, van de bouwverordening moet een sloopvergunning worden geweigerd indien de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd.
2.3. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich bij het besluit van 13 december 2005 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bescherming van het pand Vrieseweg 78 met vermelde aan de gehandhaafde sloopvergunning verbonden voorschriften op een voldoende peil kan worden gewaarborgd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand moet worden aangenomen dat zodanige bescherming door het aanbrengen van stabiliteitsvoorzieningen niet kan worden geboden. Dat de door het college bij zijn besluit van 31 oktober 2006 goedgekeurde stabiliteitsvoorzieningen zodanige bescherming niet bieden is evenmin aannemelijk geworden. Deze stabiliteitsvoorzieningen zijn gebaseerd op eerdere berekeningen van ir. T. Stam en zijn akkoord bevonden door ing. J. de Wit, die appellant op dat moment in de procedure bijstond. In het van de zijde van appellant overgelegde rapport van Architecten- en adviesbureau Midden Nederland B.V. van 30 januari 2007 is uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat een kastenwand bij die berekeningen is aangemerkt als een constructieve wand. Ter zitting is genoegzaam toegelicht dat die wand niet is betrokken bij voormelde berekeningen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2007