ECLI:NL:RVS:2007:BA6480

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703068/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woon-zorgcentrum in Zeist

Op 1 juni 2007 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bouwvergunning voor een woon-zorgcentrum op het perceel Woudenbergseweg 42 te Zeist. Het college van burgemeester en wethouders van Zeist had op 2 februari 2006 een reguliere bouwvergunning verleend aan de stichting 'Zeisterwoude Beheerstichting'. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, dat door het college ongegrond werd verklaard. De rechtbank Utrecht heeft op 15 maart 2007 het beroep van verzoekers tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop hebben verzoekers hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 24 mei 2007 behandeld. Verzoekers stelden dat de zorgappartementen in strijd met het bestemmingsplan 'De Schil' voor reguliere bewoning zouden worden gebruikt. De rechtbank oordeelde echter dat verzoekers dit niet aannemelijk hebben gemaakt. Ook de stelling dat het bouwplan de maximaal toegestane goothoogte overschrijdt, werd door de rechtbank verworpen. De welstandscommissie had positief geadviseerd over het bouwplan, en het college had zich op dit advies gebaseerd.

De Voorzitter concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de rechtbank had miskend dat het college niet in redelijkheid had kunnen afzien van het stellen van nadere eisen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak bevestigde de geldigheid van de verleende bouwvergunning en de procedurele keuzes van het college.

Uitspraak

200703068/2.
Datum uitspraak: 1 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. SBR 06/3851 en 06/4300 van de rechtbank Utrecht van 15 maart 2007 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeist (hierna: het college) aan de stichting "Zeisterwoude Beheerstichting" (hierna: vergunninghoudster) reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woon-zorgcentrum op het perceel Woudenbergseweg 42 te Zeist (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 oktober 2006, voor zover thans van belang, heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2007, verzonden op 6 april 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door verzoekers daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2007, hoger beroep ingesteld.
Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 mei 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A. Menhart, en het college, vertegenwoordigd door E. Bouma, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.J. Bijkerk, advocaat te Utrecht, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in een woon-zorgcomplex, bestaande uit 107 zorgappartementen, 24 verpleegplaatsen, 15 plaatsen voor dagopvang en een ruimte voor gezondheidsdiensten met 5 behandelkamers, alsmede een parkeerkelder.
2.2.    Verzoekers hebben de stelling dat de zorgappartementen - in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Schil" op het perceel rustende bestemming "Maatschappelijke doeleinden" - zullen worden gebruikt voor reguliere bewoning naar voorlopig oordeel niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft in het gestelde naar voorlopig oordeel derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd is.
2.3.    Ingevolge de planvoorschriften zijn gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. De parkeerkelder is voor auto's toegankelijk via twee in- en uitritten die zijn voorzien van onder het maaiveld en buiten de grenzen van het bouwvlak gesitueerde keerwanden. De vraag of de situering van de keerwanden meebrengt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure.
2.4.    Naar voorlopig oordeel kunnen verzoekers niet worden gevolgd in hun betoog dat het bouwplan de ingevolge de planvoorschriften maximaal toegestane goothoogte overschrijdt en heeft de rechtbank terecht overwogen dat, in aanmerking nemende hetgeen in de planvoorschriften omtrent de goothoogte is bepaald, geen overschrijding is voorzien en dat de planvoorschriften niet aan de gekozen dakvorm in de weg staan.
2.5.    De welstandscommissie Welstand en Monumenten Midden Nederland heeft op 4 oktober 2005 positief over het bouwplan geadviseerd. Verzoekers hebben een bericht van de Stichting Dorp Stad Land van 7 maart 2006 overgelegd dat het bouwplan, beoordeeld naar de criteria van de welstandsnota van de gemeente Zeist, in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het college heeft dit advies aan voornoemde welstandscommissie voorgelegd die in reactie daarop in een brief aan het college van 19 oktober 2006 te kennen heeft gegeven dat zij vast houdt aan haar oordeel dat het bouwplan, zowel op zichzelf, als in relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Naar voorlopig oordeel heeft het college zich onder deze omstandigheden op basis van het door de welstandscommissie bevestigde advies van 4 oktober 2005 op het standpunt mogen stellen dat het bouwplan niet met redelijke eisen van welstand in strijd is. Het betoog van verzoekers dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord over vermelde brief van de welstandscommissie van 19 oktober 2006 doet daaraan, daargelaten wat er verder van zij, niet af.
2.6.    Het aangevoerde geeft naar voorlopig oordeel geen grond voor de conclusie dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het stellen van nadere eisen met betrekking tot de omvang van de bebouwing. Voor het aannemen van een onaanvaardbare aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld geeft dat naar voorlopig oordeel geen grond, gelet op de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan ter plaatse biedt en het positieve advies van de welstandscommissie over het bouwplan.
2.7.    Het betoog van verzoekers dat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening van de gemeente Zeist, omdat niet is voorzien in voldoende ruimte voor het parkeren van auto's en het laden of lossen van goederen leidt evenmin tot het ermee beoogde resultaat. Het college heeft, uitgaande van de parkeernormen van de parkeerbeleidsnota Zeist, de parkeerbehoefte ten gevolge van het bouwplan op 96,2 parkeerplaatsen gesteld. Gelet op de in de bouwverordening voorgeschreven maatvoering van een parkeerplaats, kunnen, naar niet is betwist, op eigen terrein 110 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Niet valt in te zien dat op eigen terrein geen ruimte voorhanden is voor het laden en lossen van goederen.
2.8.    Ook indien in de bodemzaak zou worden geconcludeerd dat het bouwplan wegens overschrijding van het bouwvlak in strijd is met het bestemmingsplan, bestaat op voorhand geen grond voor het oordeel dat de bouwvergunning bij de in dat geval nieuw te nemen beslissing op het gemaakte bezwaar met verlening van vrijstelling niet kan worden gehandhaafd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de keerwanden beneden het maaiveld zijn gesitueerd. Gelet hierop en op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening en moet het verzoek worden afgewezen.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb                                                 w.g. Willems
Voorzitter                                              ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2007
412