ECLI:NL:RVS:2007:BA6485

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700203/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van vergunningseisen voor afvalstoffen in de milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 6 juni 2007 uitspraak gedaan over een beroep van een appellante tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg. Het college had op 30 november 2006 enkele voorschriften van de aan appellante verleende vergunning van 29 april 2003 gewijzigd en nieuwe voorschriften toegevoegd. Dit besluit werd op 7 december 2006 ter inzage gelegd. Appellante heeft op 9 januari 2007 beroep ingesteld, waarbij de gronden op 17 januari 2007 zijn aangevuld. Verweerder heeft op 13 februari 2007 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer na verwijzing van een meervoudige kamer.

Tijdens de zitting op 3 mei 2007 heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. H.B.J. Reijnders en H. Beckers, haar bezwaren toegelicht. Verweerder was vertegenwoordigd door drs. J.H.M.M. de Jongh en ing. G.G.A.T. Soons. Appellante betwistte de voorschriften inzake de financiële zekerheidsstelling, met de stelling dat de vrachtwagenbanden die in de inrichting worden opgeslagen ten onrechte als afvalstoffen zijn aangemerkt en dat het bedrag voor de financiële zekerheidsstelling te hoog is.

De Voorzitter had eerder op 22 februari 2007 een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij oordeelde dat alle in de inrichting opgeslagen banden als afvalstof moeten worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak bevestigd dat verweerder in redelijkheid de voorschriften inzake de financiële zekerheidsstelling aan de vergunning heeft kunnen verbinden. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200700203/1.
Datum uitspraak: 6 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2006 heeft verweerder enkele voorschriften van de voor de inrichting van appellante verleende vergunning van 29 april 2003 gewijzigd en enkele nieuwe voorschriften aan die vergunning verbonden. Dit besluit is op 7 december 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 januari 2007.
Bij brief van 13 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.B.J. Reijnders en H. Beckers, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.H.M.M. de Jongh en ing. G.G.A.T. Soons, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante kan zich niet met de voorschriften inzake de financiële zekerheidsstelling verenigen. Zij voert hiertoe - kort weergegeven - aan dat verweerder alle vrachtwagenbanden die in de inrichting worden opgeslagen ten onrechte als afvalstoffen heeft aangemerkt en dat het bedrag waarvoor de financiële zekerheidsstelling moet worden gesteld te hoog is.
2.2.    Bij uitspraak van 22 februari 2007, in zaak no.
200700203/2, heeft de Voorzitter het verzoek van appellante om een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit afgewezen. Daarbij heeft de Voorzitter geoordeeld - kort weergegeven - dat alle in de inrichting opgeslagen banden moeten worden aangemerkt als afvalstof en dat verweerder niet is uitgegaan van te hoge verwijderingskosten.
2.3.    De Afdeling ziet op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen aanleiding om over de beroepsgronden van appellante anders te oordelen dan de Voorzitter bij de uitspraak van 22 februari 2007 heeft gedaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat de opslag van nieuwe banden niet is aangevraagd en vergund en dat de aanwezigheid van een bandenmuur binnen de inrichting noch de voorgenomen compartimentering   relevant is voor de vraag of het hier gaat om afvalstoffen. De Afdeling is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de voorschriften inzake de financiële zekerheidsstelling aan de vergunning heeft kunnen verbinden.
2.4.    Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Maesen de Sombreff
Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007
190-542.