ECLI:NL:RVS:2007:BA6501

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606080/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.G.C. Wiebenga
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijkingen saneringsplan Selzerbeeklaan 21 te Vaals

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Elenbe B.V." (appellante) beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg (verweerder) dat op 4 juli 2006 is genomen. Dit besluit betreft de instemming met afwijkingen van een bestaand saneringsplan voor de locatie Selzerbeeklaan 21 te Vaals. Appellante had eerder, op 14 september en 12 oktober 2005, afwijkingen van het saneringsplan gemeld. Verweerder heeft deze afwijkingen op 17 november 2005 voor kennisgeving aangenomen, maar later in het besluit van 4 juli 2006 deze instemming herroepen en bepaald dat niet wordt ingestemd met de gemelde afwijkingen met betrekking tot het talud.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 mei 2007 behandeld. Appellante betoogde dat de brief van 17 november 2005 wel degelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt, omdat verweerder met de afwijkingen had ingestemd. Verweerder stelde echter dat deze brief geen besluit was en dat er geen instemming was gegeven, waardoor er een besluit van rechtswege zou zijn ontstaan na vijftien weken.

De Afdeling oordeelde dat verweerder ten onrechte had geoordeeld dat de brief van 17 november 2005 geen besluit was. De Afdeling concludeerde dat verweerder met de afwijkingen had ingestemd en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. Verweerder werd opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen en de proceskosten van appellante te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 6 juni 2007.

Uitspraak

200606080/1.
Datum uitspraak: 6 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Elenbe B.V.", gevestigd te Vaals,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brieven van 14 september 2005 en 12 oktober 2005 heeft appellante afwijkingen van haar bestaande saneringsplan met betrekking tot de locatie Selzerbeeklaan 21 te Vaals gemeld.
Bij brief van 17 november 2005 heeft verweerder in reactie hierop de afwijkingen op het saneringsplan voor kennisgeving aangenomen.
Bij besluit van 4 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder naar aanleiding van het hiertegen door [belanghebbenden] gemaakte bezwaar de brief van 17 november 2005 herroepen alsmede de instemming van rechtswege met die afwijkingen herroepen en bepaald dat niet wordt ingestemd met de gemelde afwijkingen met betrekking tot het talud.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 september 2006.
Bij brief van 11 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door ing. M.G. Stienstra, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is [belanghebbende], als belanghebbende, in persoon, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2.    Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte in bezwaar heeft geoordeeld dat de brief van 17 november 2005 niet is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. Volgens haar heeft verweerder reeds met die brief ingestemd met de door haar gemelde afwijkingen van het eerder ingediende saneringsplan.
2.2.1.    Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat bij nader inzien de brief van 17 november 2005 niet is aan te merken als besluit tot instemming met de afwijkingen van het saneringsplan. Gelet daarop komt verweerder tot de conclusie dat, ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb), zoals dat luidde vóór 1 januari 2006, na vijftien weken een besluit van rechtswege is ontstaan. Verweerder neemt dit besluit van rechtswege als uitgangspunt bij de heroverweging in bezwaar. Verweerder overweegt vervolgens dat niet kan worden uitgesloten dat door de gemelde afwijkingen, voor zover deze betrekking hebben op het talud, het kwalitatieve eindresultaat van de bodemsanering milieuhygiënisch slechter wordt en daarmee de saneringsdoelstelling in negatieve zin wordt geraakt.
2.2.2.    De Afdeling stelt voorop dat, gelet op de systematiek van de Wbb, appellante gehouden is te saneren overeenkomstig het saneringsplan, waarmee verweerder heeft ingestemd. Wat een aantal onderdelen van dit saneringsplan betreft, heeft appellante met de brieven van 14 september 2005 en 12 oktober 2005 beoogd te bereiken dat van het oorspronkelijke saneringsplan mag worden afgeweken. Hoewel in de Wbb, zoals dat luidde vóór 1 januari 2006, niet de mogelijkheid van instemming met een gewijzigd saneringsplan is opgenomen, moet het er voor worden gehouden dat een verzoek om wijziging, in samenhang met het oorspronkelijke plan, evenzeer zodanige instemming behoeft.
De Afdeling stelt vast dat verweerder in de reactie op voormelde brieven bij brief van 17 november 2005 heeft gemeld dat de afwijkingen voor kennisgeving worden aangenomen, omdat het ondergeschikte afwijkingen zijn. Daartoe wordt voorts onder meer overwogen dat de afwijkingen niet aan de saneringsdoelstellingen raken - in die zin dat het eindresultaat milieuhygiënisch gezien slechter wordt dan in het saneringsplan voorzien - en tot niet meer dan marginale aanpassingen van een eventueel aanwezig nazorgplan (zullen) leiden. De strekking van deze brief is naar het oordeel van de Afdeling dat verweerder met de afwijkingen instemt. Derhalve houdt de brief een besluit in als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In het bestreden besluit is dit miskend.
Nu verweerder bij zijn besluit van 17 november 2005 binnen 15 weken met de gemelde wijzigingen heeft ingestemd, kan van een besluit van rechtswege als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de Wbb, zoals dat luidde vóór 1 januari 2006, geen sprake zijn. Door bij het bestreden besluit van een besluit van rechtswege uit te gaan, heeft verweerder ook laatstvermelde bepaling miskend.
De beroepsgrond slaagt.
2.3.    Gezien het voorgaande, dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De overige gronden hoeven geen bespreking meer. Verweerder dient opnieuw op de tegen het besluit van 17 november 2005 gerichte bezwaren te beslissen.
2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 4 juli 2006, kenmerk 2006/30395;
III.    draagt het college van gedeputeerde staten van Limburg op binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de provincie Limburg aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Blok, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Blok
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007
428