ECLI:NL:RVS:2007:BA7049

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700246/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand. Appellant, de Raad voor Rechtsbijstand, had op 31 mei 2005 de aanvraag van de wederpartij afgewezen. De wederpartij, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville, maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door appellant niet-ontvankelijk verklaard op 4 augustus 2005.

De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van de wederpartij op 29 november 2006 gegrond en vernietigde de afwijzing van de aanvraag. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 11 mei 2007 betoogde appellant dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de advocaat namens zijn cliënt bezwaar had gemaakt, omdat het bezwaarschrift door de secretaresse van de advocaat was ondertekend. De Raad van State oordeelde dat het bezwaarschrift op eigen naam door de advocaat was ingediend, en dat de cliënt niet kon worden verweten dat hij geen bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de wederpartij niet-ontvankelijk. De beslissing werd in naam der Koningin uitgesproken, en er werden geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking genomen.

Uitspraak

200700246/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/6444 van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 november 2006 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2005 heeft appellant een aanvraag van [wederpartij] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 4 augustus 2005 heeft appellant het door mr J.L.A.M. le Cocq d'Armandville (hierna: de advocaat) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2006, verzonden op 4 december 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door voornoemde [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 februari 2007 heeft de advocaat van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door M.A.H. de Pagter, secretaris van de Commissie Bezwaar en Beroep van de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage, is verschenen.
Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de advocaat namens zijn cliënt, [wederpartij] (hierna: de cliënt) bezwaar heeft gemaakt, heeft miskend dat het bezwaarschrift namens de advocaat door de secretaresse is ondertekend.
2.2.    Het betoog slaagt. In het bezwaarschrift heeft de advocaat op eigen naam bezwaar gemaakt, nu daarin staat: "maak ik bezwaar", "De reden van mijn bezwaar", en "Bij deze verzoek ik u". Bovendien staat de naam van de advocaat onder het bezwaarschrift en is het namens hem door diens secretaresse ondertekend. Dat het gemaakte bezwaar omstandigheden betreft die de cliënt aangaan, maakt dit niet anders. Dat de advocaat naderhand heeft gesteld dat hij in opdracht van de cliënt heeft gehandeld, doet dat evenmin.
2.3.    De conclusie is dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat geen grond bestaat voor het oordeel dat de cliënt redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij tegen de afwijzing geen bezwaar heeft gemaakt.
2.4.    Het beroep van de Raad is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 november 2006 in zaak no. AWB 05/6444;
III.    verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb                                   w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer               ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007
164-554.