200703720/2.
Datum uitspraak: 7 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Houten,
verweerder.
Bij besluit van 12 oktober 2007 heeft verweerder lasten onder dwangsom opgelegd aan verzoeker ten aanzien van de inrichting aan het [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 27 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het door verzoeker hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft voorts zijn besluit van 12 oktober 2006 ingetrokken en nieuwe lasten onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 29 mei 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 mei 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. G. Bosma, advocaat te Utrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door R. Vos, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
2.3. Verzoeker voert aan dat er sprake is van concreet uitzicht op legalisatie, zodat verweerder ten onrechte handhavingsmaatregelen heeft getroffen.
2.4. Vaststaat dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zodat verweerder ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bij verweerder een aanvraag was ingediend om een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer die betrekking heeft op de activiteit - het houden van dieren in stal G - die in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer wordt verricht. Nu verweerder ter zitting heeft gesteld dat de gevraagde vergunning, voor zover deze betrekking heeft op het houden van dieren in stal G, in beginsel verleend kan worden, is sprake van concreet uitzicht op legalisatie. De Voorzitter is dan ook van oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had behoren af te zien.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Houten van 27 april 2007, kenmerk MIL/Ht06.12445, voor zover het de opgelegde lasten onder dwangsom wegens strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer betreft;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Houten tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 666,53 (zegge: zeshonderdzesenzestig euro en drieënvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Houten aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Houten aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2007