200609108/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellanten sub 3],
4. [appellanten sub 4],
5. [appellanten sub 5], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 1 maart 2006 heeft de gemeenteraad van Oss, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 januari 2006, het bestemmingsplan "Horzak-Noord" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 oktober 2006, nummer 1179767, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 18 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2006, [appellant sub 2] bij brief van 19 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2006, [appellanten sub 3] bij brief van 17 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2006, [appellanten sub 4] bij brief van 15 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2006, en [appellanten sub 5] bij brief van 17 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2006, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 29 januari 2007.
Bij brief van 14 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2007, waar [appellanten sub 3], [appellant sub 4A] en [appellanten sub 5], vertegenwoordigd door [appellant sub 4A], en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Enschede, en bijgestaan door ir. M. Oosting en F. van Dartel, en verweerder, vertegenwoordigd door P.M.A. van Beek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. E.M.J.H.M. Steemers, ambtenaar van de gemeente. [appellant sub 1] is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen bestaand" (WWH-B) voor zover het betreft het perceel aan de [locatie 1]. Hij voert hiertoe aan dat de uitoefening van zijn agrarisch bedrijf onmogelijk wordt gemaakt doordat aan zijn perceel een woonbestemming is toegekend.
Voorts stelt appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 6.2.4 van de planvoorschriften, waarin is neergelegd dat maximaal 40% van het perceel mag worden bebouwd, omdat hierdoor volgens appellant te weinig bebouwingsoppervlakte aanwezig is om in de toekomst een schuur met garage te bouwen, namelijk 176 m². Verweerder heeft volgens appellant tevens ten onrechte goedkeuring verleend aan artikel 6.2.1, onder h, van de planvoorschriften, waarin is neergelegd dat de afstand van de hoofdbebouwing tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter dient te bedragen. Appellant betoogt dat de huidige afstand minder dan drie meter bedraagt en dat bij eventuele herbouw evenmin een afstand van 3 meter in acht kan worden genomen omdat dan geen oprit kan worden ingericht ten behoeve van de eventueel te plaatsen garage.
Verder stelt appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden nader uit te werken II" (WU-II) dat voorziet in de bouw van een appartementencomplex, aangezien zijn privacy hierdoor zal worden aangetast.
Ten slotte betoogt appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" (VV), voor zover het betreft de te realiseren ontsluiting van de nieuwe woonwijk op de Macharenseweg. Hij voert hiertoe aan dat deze ontsluiting verkeersonveilig is, gelet op de te verwachten toename van de verkeersintensiteit en de aan de Macharenseweg gesitueerde in- en uitrit van de hockey- en korfbalclub.
2.3. Verweerder heeft het plan, voor zover thans van belang, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder stelt dat het belang van woningbouw prevaleert boven het belang dat appellant heeft bij het voortzetten van zijn bedrijf. Hij heeft daarom kunnen instemmen met het niet positief bestemmen van het agrarisch bedrijf van appellant. Voorts acht verweerder een oppervlakte van 176 m² passend voor bebouwing voor burgerwoondoeleinden en het perceel breed genoeg om bij eventuele herbouw van de woning een minimale afstand van 3 meter tussen hoofdbebouwing en de zijdelingse perceelsgrenzen in acht te kunnen nemen. Verweerder stelt voorts dat het terrein waarop het appartementencomplex is voorzien niet grenst aan het huisperceel van appellant maar daarvan wordt gescheiden door een 20 meter brede zone met de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen nieuw" (WWH-N). Gelet hierop en op de aan de uitwerking verbonden voorwaarden van bebouwingsdichtheid en maximale hoogte (13 meter), stelt verweerder zich op het standpunt dat het in het plan voorziene appartementengebouw niet zal leiden tot een voor appellant onaanvaardbare situatie. Ten aanzien van de verkeersveiligheid stelt verweerder dat de Macharenseweg een 30 km weg is en de voorschriften een verkeersveilige ontsluiting mogelijk maken.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van onderstaande als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Het bestemmingsplan "Horzak-Noord" is opgesteld om de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk mogelijk te maken. Het gebied Horzak-Noord ligt in het noorden van de stad Oss, en wordt globaal begrensd door de Horzakstraat, de Neerveldstraat, de Achterschaijkstraat en de Macharenseweg. Ook een klein grondoppervlak ten westen van de Macharenseweg valt binnen het gebied. Het plan maakt de realisering van ongeveer 425 woningen mogelijk, met de daarbij behorende voorzieningen zoals wegen en groenvoorzieningen. Voor de bestaande woningen binnen het gebied is ook een regeling in het plan opgenomen.
2.4.2. Appellant exploiteert aan de [locatie 1] een agrarisch bedrijf. Dit bedrijf is in het plan niet als zodanig bestemd. De percelen waarop het bedrijf is gevestigd vallen binnen het gebied waarop de gemeente een voorkeursrecht heeft gevestigd op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten. Thans vinden onderhandelingen plaats tussen appellant en de gemeente om te komen tot aankoop van het bedrijf. De gemeente is voornemens over te gaan tot onteigening indien de onderhandelingen niet leiden tot een positief resultaat, hetgeen is meegenomen in de exploitatieopzet.
2.4.3. Het perceel van appellant aan de [locatie 1] heeft een oppervlakte van ongeveer 1000 m² en is in het plan bestemd voor "Woondoeleinden woonhuizen bestaand" (WWH-B). Op de plankaart is aangegeven dat het perceel voor maximaal 40% mag worden bebouwd.
Ingevolge artikel 6.2.1, onder h, van de planvoorschriften, mag de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor vrijstaande hoofdgebouwen aan beide zijden niet minder dan 3 meter bedragen.
Ingevolge artikel 6.2.4 van de planvoorschriften, mag de gezamenlijke oppervlakte van de hoofdgebouwen, de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen per bouwperceel niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven met dien verstande, dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak nooit meer dan 100 m² mag bedragen.
2.4.4. Het perceel van appellant aan de [locatie 1] grenst aan de oostzijde aan een strook grond van ongeveer 20 meter breed met de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen nieuw" (WWH-N). Achter deze strook ligt een perceel met de bestemming "Woondoeleinden nader uit te werken II" (WU-II).
Ingevolge artikel 9.2, aanhef en onder a en c, van de planvoorschriften, is dat perceel bestemd voor de bouw van minimaal 12 woonhuizen, dat wil zeggen woningen in niet gestapelde vorm, en maximaal 20 woongebouwen, dat wil zeggen woningen in gestapelde vorm, en niet meer dan 60% van het totaal aantal woningen. Het woongebied mag voor maximaal 30% worden bebouwd.
Ingevolge artikel 9.2.2, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, bedraagt de maximale bouwhoogte van de woonhuizen 10 meter en van de woongebouwen 13 meter.
2.4.5. Op 21 december 2004 is het provinciale uitwerkingsplan "Stedelijke Regio Waalboss" vastgesteld. In dit uitwerkingsplan staat dat de grootste kwalitatieve opgave voor de komende planperiode bestaat uit het bieden van ruimte op de woningmarkt voor starters en senioren en is het plangebied opgenomen als zoekgebied voor verstedelijking "transformatie afweegbaar". De aanduiding transformatie afweegbaar geeft aan dat het transformeren van landelijk gebied naar stedelijk grondgebruik (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen, al of niet in combinaties van meervoudig ruimtegebruik) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien, aldus het uitwerkingsplan.
2.4.6. Ingevolge artikel 13.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de op de plankaart voor "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" (VV) aangewezen gronden bestemd voor wegen, woonstraten en erven.
2.4.7. In paragraaf 5.3.2. van de plantoelichting staat dat het plangebied op drie punten aansluit op het onderliggende wegennet. Eén aansluiting op de Professor Regoutstraat (met aansluiting op de Singel 1940-1945) en twee aansluitingen op de Macharenseweg. De interne wegenstructuur is dusdanig dat de noordelijke aansluiting van de Macharenseweg op een indirecte wijze is verbonden met de zuidelijke aansluiting van de Professor Regoutstraat door twee parallel lopende routes. De zuidelijke verbinding met de Macharenseweg (met aansluiting op de Koornstraat) sluit in het midden van het plangebied aan op de westelijke laan. In paragraaf 3.4. van de plantoelichting staat voorts dat de woonwijk wordt ingericht als verblijfsgebied (30 km/u). Om de aansluiting van de Koornstraat op de Singel 1940-1945 niet te zwaar te belasten, zal de aansluiting op de Professor Regoutstraat de voornaamste ontsluiting van de woonwijk zijn. De aansluiting van de Macharenseweg op de Koornstraat-Rusheuvelstraat is medio 2005 opnieuw ingericht. De Macharenseweg heeft op deze splitsing een ondergeschikte aansluiting gekregen. De Macharenseweg zelf kent een aantal verkeersremmende maatregelen. Zo zijn ter hoogte van het sportpark drempels gesitueerd die de snelheid terugdringen tot 30 km/u. Een verkeersbesluit voor de inrichting tot een 30 km-gebied is nog niet genomen, aldus de plantoelichting.
Het oordeel van de Afdeling
2.5. De Afdeling stelt voorop dat bestaand legaal gebruik in het algemeen dienovereenkomstig dient te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden indien het als zodanig bestemmen van bestaand legaal gebruik op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet met het oog op de gevestigde rechten en belangen aannemelijk zijn dat de beoogde bestemming binnen de planperiode wordt verwezenlijkt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder in redelijkheid het belang van woningbouw in het plangebied kunnen laten prevaleren boven het belang dat appellant heeft bij het voortzetten van zijn bedrijf, gelet op het provinciale beleid zoals weergegeven in overweging 2.4.5. Voorts mocht verweerder bij het nemen van het bestreden besluit ervan uitgaan dat de activiteiten van appellant op zijn perceel aan de [locatie 1] binnen de planperiode zullen worden beëindigd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gemeenteraad op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten een voorkeursrecht heeft gevestigd op het perceel van appellant en voornemens is over te gaan tot onteigening indien de onderhandelingen niet leiden tot een positief resultaat. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen instemmen met het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen bestaand" (WWH-B), voor zover het betreft het perceel aan de [locatie 1].
2.6. Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een bebouwingspercentage van 40% passend is voor bebouwing voor burgerwoondoeleinden en het perceel aan de [locatie 1] breed genoeg is om bij eventuele herbouw van de woning een minimale afstand van 3 meter tussen hoofdbebouwing en de zijdelingse perceelsgrenzen in acht te kunnen nemen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat voor de andere bestaande woningen in het plangebied dezelfde bebouwingsvoorschriften gelden en appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn perceel in die mate afwijkt van de andere percelen met de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen bestaand" (WWH-B) in het plangebied dat ten behoeve van hem een ruimere bebouwingsregeling in het plan had moeten worden opgenomen.
2.7. Gelet op het feit dat het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden nader uit te werken II" (WU-II), dat voorziet in de mogelijkheid van het oprichten van een appartementengebouw, niet grenst aan het perceel van appellant en de bouwhoogte van het gebouw maximaal 13 meter mag bedragen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de privacy van appellant niet onevenredig wordt aangetast door dit plandeel.
2.8. Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de te realiseren ontsluiting van de nieuwe woonwijk op de Macharenseweg zal leiden tot verkeersonveilige situaties, gelet op de omstandigheid dat de Macharenseweg een 30 km weg zal worden en reeds als zodanig is ingericht en langs deze weg een voetpad zal worden aangelegd. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid kunnen instemmen met het plandeel met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" (VV), voor zover dat ziet op de te realiseren ontsluiting van de nieuwe woonwijk op de Macharenseweg.
2.9. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan in zoverre.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.10. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd" (AGO), voor zover dit betreft zijn perceel aan de Macharenseweg, gelegen tussen [locatie 2] en [locatie 3]. Appellant stelt dat aan dit perceel ten onrechte geen woonbestemming is toegekend en voert hiertoe aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een woning op dat perceel de monumentale status van de boerderij op het naastgelegen perceel aan de [locatie 3] zal aantasten. Hij wijst hiertoe op een rapport van BRO Vught, adviseurs in ruimtelijke ordening, economie en milieu (hierna: BRO) en een perspectieftekening. Verweerder is hier niet op ingegaan en heeft tevens niet bij de beoordeling betrokken dat het gebied waarin de monumentale boerderij en het perceel van appellant liggen ingrijpend zal veranderen doordat het plan voorziet in woningbouw in een thans open landschap. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd, aldus appellant.
2.11. Verweerder stemt in met het standpunt van de gemeenteraad dat het perceel van appellant een belangrijke functie heeft voor de instandhouding van het landschappelijk karakter van het gebied en het behoud van het karakter van het lint aan de Macharenseweg. Verweerder acht het besluit van de gemeenteraad om in het plan geen woonbestemming voor het perceel op te nemen dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. In het rapport van BRO heeft de gemeenteraad geen aanleiding hoeven zien anders te besluiten, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.12. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.12.1. Het perceel van appellant ligt aan de Macharenseweg, tussen [locatie 2] en [locatie 3], en heeft een oppervlakte van ongeveer 1600 m². Aan de westzijde van het perceel ligt het perceel aan de [locatie 2] waarop bestaande woonbebouwing aanwezig is. Aan de oostzijde grenst het perceel aan het perceel aan de [locatie 3] waarop een boerderij staat welke als gemeentelijk monument is aangewezen.
2.12.2. Aan het perceel is de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd" (AGO) toegekend.
Ingevolge artikel 10.1, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden in de vorm van grondgebonden agrarisch gebruik, paden en verhardingen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik.
Ingevolge artikel 10.2.1 mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarische doeleinden met een maximale bouwhoogte van 2 meter met dien verstande dat tijdelijk ondersteunende kassen en hoge tunnels niet zijn toegestaan en dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 meter.
2.12.3. Aan het perceel aan de [locatie 3] is de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen bestaand" (WWH-B) en de aanduiding 'gemeentelijk monument' toegekend. Ingevolge artikel 6.1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de instandhouding en bescherming van de op de plankaart als 'gemeentelijk monument' aangegeven gebouwen.
2.12.4. Ingevolge de welstandsnota van de gemeente Oss, vastgesteld op 13 mei 2004, dient bij toetsing van een bouwplan binnen een straal van 25 meter van een monument rekening te worden gehouden met de uitstraling van het monument.
2.12.5. De gemeenteraad heeft het verzoek van appellant om aan zijn perceel een woonbestemming toe te kennen, ter advisering voorgelegd aan Bureau Khandekar. Dit bureau heeft de stedenbouwkundige visie voor het gebied Horzak-Noord opgesteld. In het advies stelt het Bureau Khandekar dat de monumentale boerderij aan de [locatie 3] alleen tot zijn recht komt in een open en groene omgeving en dat het toevoegen van een woning op het aan de oostkant grenzende perceel de monumentale status van de boerderij aantast omdat de tussenliggende ruimte te klein wordt. Het Bureau Khandekar stelt voorts in haar advies dat het plan voorziet in een vijf meter brede groenstrook achter het perceel van appellant. Achter de groenstrook zal een zogenoemde hoeve worden gesitueerd. Het onbebouwde perceel van appellant zal een doorkijk bieden op de groenstrook en de achterliggende daken van de hoeve waardoor de nieuwe woonwijk eventjes zichtbaar wordt, aldus het advies.
2.12.6. In opdracht van appellant heeft BRO onderzoek gedaan naar de bouwmogelijkheden op het perceel van appellant en haar bevindingen neergelegd in het rapport "Ruimtelijke Visie Macharenseweg Oss" van 21 november 2005. In dat rapport concludeert BRO dat er voldoende mogelijkheden zijn voor het op verantwoorde wijze toevoegen van een woning op het perceel waarbij de identiteit van zowel de Macharenseweg als het gemeentelijk monument aan de [locatie 3] behouden blijft en zelfs versterkt kan worden. BRO stelt dat het plan zal leiden tot een drastische verandering van de identiteit van de Macharenseweg, namelijk van groene landelijke polderweg naar een rood dorpslint. In deze visie past de realisatie van een woning op het perceel van appellant indien een minimale afstand van 25 meter wordt gehandhaafd tot het perceel aan de [locatie 3] en de bouwmassa, silhouet en bouw- en goothoogten van de nieuwe woning worden afgestemd op het landelijke karakter van de Macharenseweg, aldus BRO.
Het oordeel van de Afdeling
2.13. Anders dan appellant, is de Afdeling van oordeel dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder het rapport van BRO in zijn beoordeling heeft betrokken. Het standpunt van verweerder dat de gemeenteraad in het rapport geen aanleiding heeft hoeven zien aan het perceel van appellant een woonbestemming toe te kennen, komt de Afdeling niet onredelijk voor. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat verweerder in redelijkheid belang heeft kunnen hechten aan het behoud van het karakter van het lint aan de Macharenseweg. Voorts blijkt uit het advies van het Bureau Khandekar dat de gevolgen van het plan voor het landschap bij de beoordeling zijn betrokken. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen en evenmin dat het besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
2.14. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan in zoverre.
De beroepen van [appellanten sub 3], [appellanten sub 4] en [appellanten sub 5].
Standpunt van appellanten
2.15. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd" (AGO), voor zover het betreft hun percelen aan de [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 6], voor zover onbebouwd en niet in gebruik als siertuin. Appellanten stellen dat aan deze delen van hun percelen ten onrechte geen woonbestemming is toegekend en betogen dat de gemeenteraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bieden van extra woningbouwmogelijkheden aan de oostzijde van de Neerveldstraat niet wenselijk is gelet op het profiel van de Neerveldstraat, de nabije ligging van het bedrijventerrein en de identiteit van het achterliggende gebied. Zij voeren hiertoe aan dat het plan voorziet in een verdichting van de lintbebouwing aan de westzijde van de Neerveldstraat, zodat het vanuit ruimtelijk oogpunt verantwoord is deze verdichting ook aan de oostzijde van de Neerveldstraat door te voeren. Hierdoor wordt het bedrijventerrein afgeschermd van de nieuwe woonwijk maar zal de identiteit van het achterliggende gebied niet veranderen aangezien de strook achter de nieuw te bouwen huizen groen zal blijven, aldus appellanten. Appellanten betogen voorts dat de bestaande doorzichten aan de oostelijke zijde van de Neerveldstraat zicht bieden op het achtergelegen bedrijventerrein, zodat het beschermen van waardevolle doorkijken geen reden kan zijn voor het niet toestaan van woningbouw aan die zijde van de straat. Voorts stellen appellanten dat het enkel verdichten van de lintbebouwing aan de westzijde van de Neerveldstraat afbreuk doet aan de kenmerken en dynamiek van de Neerveldstraat.
[appellanten sub 4], [appellanten sub 5] stellen voorts dat het karakter en het profiel van de Neerveldstraat reeds zal veranderen door de in het plan voorziene verdichting van de westzijde van de Neerveldstraat, zodat dit geen reden kan zijn voor het niet toestaan van woningbouw aan de oostzijde van de Neerveldstraat. Bovendien stellen zij dat de aan de gronden toegekende bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd" (AGO) niet in overeenstemming is met het gebruik van die gronden als privé tuin en het ongewenst is dat op deze gronden agrarische activiteiten kunnen worden uitgevoerd, gelet op de ligging binnen stedelijk gebied.
Daarnaast stellen [appellanten sub 3], [appellanten sub 5] dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen nieuw" (WWH-N), voor zover het betreft de woningen die aan de westzijde van de Neerveldstraat worden gesitueerd. Zij voeren aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de voor de woningen voorgeschreven maximale goot- en bouwhoogte nu deze te hoog zijn in vergelijking met de goot- en bouwhoogte van de bestaande bebouwing aan de Neerveldstraat.
[appellanten sub 5] stellen ten slotte dat hun privacy wordt aangetast, in het bijzonder in de tuin, doordat het plan voorziet in de bouw van woningen met een bouwhoogte tot 10 meter in de directe omgeving van hun woning.
2.16. Het standpunt van de gemeenteraad dat door intensievere bebouwing langs beide zijden van de Neerveldstraat, de weg te 'vol' wordt, komt verweerder niet onredelijk voor. Verweerder kent geen overwegende betekenis toe aan het aanvullende argument van de gemeenteraad dat het toevoegen van bebouwing aan de oostelijke zijde van de Neerveldstraat de groene hoofdstructuur verknipt, die een buffer vormt tussen de nieuwe woonwijk en het bedrijventerrein Elzenburg, nu een woning direct aan de Neerveldstraat deze functie niet nadelig hoeft te beïnvloeden. Hierin heeft verweerder evenwel geen aanleiding gezien het bestemmingsplan in strijd te achten met een goede ruimtelijk ordening. Voorts stelt verweerder dat de omstandigheid, dat de bestaande doorzichten aan de oostelijke zijde van de Neerveldstraat zicht bieden op het achtergelegen bedrijventerrein, niet relevant is en ook geen rol heeft gespeeld in de besluitvorming van de gemeenteraad.
Verweerder stelt verder dat de voor de nieuwe woningen aan de westzijde van de Neerveldstraat voorgeschreven maximale nokhoogte van 9 meter, overeenkomt met de nokhoogte van de bestaande woningen aan de Neerveldstraat. De voor de nieuwe woningen voorgeschreven maximale goothoogte van 3,5 meter wijkt af van de goothoogte van de bestaande bebouwing die 3 meter bedraagt. Verweerder acht het standpunt van de gemeenteraad juist dat het niet gewenst is de voorgeschreven goothoogte verder aan te passen, omdat dit zou kunnen leiden tot problemen met de eisen uit het Bouwbesluit. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voorgeschreven maximale goothoogte geen afbreuk zal doen aan het landelijke karakter van de Neerveldstraat.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat niet is gebleken dat het huidige gebruik van de percelen van [appellanten sub 4], [appellanten sub 5] met de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd" (AGO) niet in overeenstemming is met de gelegde bestemming, waarbij hij in aanmerking heeft genomen dat deze gronden niet zijn bedoeld voor de vestiging van een agrarisch bedrijf maar de bestemming het agrarisch gebruik in de zin van moestuin of paardenwei mogelijk maakt.
Ten slotte stelt verweerder dat de bouwmogelijkheden in het plan de privacy van [appellanten sub 5] zal beïnvloeden maar dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare situatie, gelet op de afstand tussen hun woning en de nieuw te bouwen woningen.
Vaststelling van de feiten
2.17. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.17.1. De percelen van [appellanten sub 3] en [appellanten sub 4] liggen aan de oostzijde van de Neerveldstraat. Aan deze percelen, voor zover onbebouwd en niet in gebruik als siertuin, is de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd" (AGO) toegekend. Voorts rust op de bouwvlakken op die percelen de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen bestaand" (WWH-B). Op de plankaart is aangegeven dat de maximale goot- en bouwhoogte van de op die gronden aanwezige woningen 3 meter, respectievelijk 9 meter mag bedragen, met uitzondering van de woning van [appellanten sub 4], welke een goothoogte van 3,5 meter mag hebben. Achter de percelen ligt een groenstrook en daarachter is het bedrijventerrein Elzenburg gesitueerd.
Ingevolge artikel 10.1, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Agrarische doeleinden onbebouwd" (AGO) aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden in de vorm van grondgebonden agrarisch gebruik, paden en verhardingen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik.
Ingevolge artikel 10.2.1 mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarische doeleinden met een maximale bouwhoogte van 2 meter met dien verstande dat tijdelijk ondersteunende kassen en hoge tunnels niet zijn toegestaan en dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 meter.
2.17.2. Het perceel van [appellanten sub 5] ligt aan de westzijde van de Neerveldstraat. Op dit perceel rust de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen bestaand" (WWH-B). Op de plankaart is aangegeven dat de maximale goot- en bouwhoogte van de op het perceel gesitueerde woning 3 meter, respectievelijk 9 meter mag bedragen. Aan de zuidkant van het perceel zijn twee woningen geprojecteerd, een vrijstaande woning met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 meter, respectievelijk 9 meter, en een halfvrijstaande woning met een maximale goot- en bouwhoogte van 5 meter, respectievelijk 10 meter. Achter het perceel van [appellanten sub 5], aan de westkant, voorziet het plan in vier vrijstaande woningen en een halfvrijstaande woning. De meest westelijk gelegen vrijstaande en halfvrijstaande woning mogen een maximale goot- en bouwhoogte van 8 meter, respectievelijk
10 meter hebben. De andere drie vrijstaande woningen mogen een maximale goot- en bouwhoogte van 5 meter, respectievelijk 10 meter hebben.
Aan de noordkant grenst het perceel van [appellanten sub 5] gedeeltelijk aan het bestemmingsvlak "Woondoeleinden nader uit te werken V" (WU-V).
Ingevolge artikel 9.2, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemming voor de op de plankaart voor "Woondoeleinden nader uit te werken" aangewezen gronden uit met inachtneming van de volgende regels:
a De voor "Woondoeleinden nader uit te werken V" (WU-V) gronden zijn bestemd voor 18 woonhuizen en woningen in gestapelde vorm zijn niet toegestaan.
c. Ten hoogste 30% van de gronden in een woongebied mag worden bebouwd.
g. Aan de rand van het uit te werken woongebied wordt een groensingel gerealiseerd met een breedte van tenminste 5 meter.
Ingevolge artikel 9.2.2, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mag de maximale bouwhoogte van de in woongebied V voorziene woningen maximaal 10 meter bedragen.
2.17.3. Op de aan de westzijde van de Neerveldstraat gelegen thans onbebouwde gronden rust de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen nieuw" (WWH-N). Op de plankaart is aangegeven dat de maximale goot- en bouwhoogte van de op die gronden te bouwen vrijstaande woningen 3,5 meter, respectievelijk 9 meter mag bedragen.
2.17.4. Ter zitting is komen vast te staan dat de bestaande woningen aan de oostzijde van de Neerveldstraat een nokhoogte hebben van 7 meter, hetgeen in overeenstemming is met het vorige bestemmingsplan.
2.17.5. De gemeenteraad heeft de verzoeken van appellanten om aan hun percelen een woonbestemming toe te kennen, ter advisering voorgelegd aan Bureau Khandekar. Dit bureau heeft de stedenbouwkundige visie voor het gebied Horzak-Noord opgesteld. In het advies stelt het Bureau Khandekar dat voor de Neerveldstraat als uitgangspunt is gekozen dat de zijde van de nieuwe wijk verdicht kan worden, juist omdat de overzijde meer open is. Indien de oostzijde van de Neerveldstraat eveneens zou worden verdicht, zou de straat te 'vol' worden, aldus Bureau Khandekar. Door de keuze voor de bestemmingen "Agrarische doeleinden onbebouwd" (AGO) en "Groendoeleinden" (G) kan dit gebied open en groen gehouden worden. Voor het asymmetrische beeld wat hierdoor ontstaat, is bewust gekozen, aldus Bureau Khandekar.
2.17.6. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de gedeelten van de heel grote percelen, die niet in gebruik zijn als siertuin, bestemd zijn voor "Agrarische doeleinden onbebouwd" (AGO) om het landelijke karakter te behouden. De gronden met deze bestemming zijn niet bedoeld voor de vestiging van een agrarisch bedrijf, maar agrarisch gebruik in de zin van moestuin of paardenwei komt overeen met het huidige gebruik, aldus de gemeenteraad.
Het oordeel van de Afdeling
2.18. Verweerder heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen instemmen met de beslissing van de gemeenteraad om in het plan geen woonbestemming op te nemen voor de percelen van appellanten, voor zover onbebouwd en niet in gebruik als siertuin, nu door bebouwing langs beide zijden van de Neerveldstraat de bebouwing aan deze straat te overheersend wordt. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de gemeenteraad de stedenbouwkundige visie, zoals neergelegd in het advies van Bureau Khandekar, bij de vaststelling van het plan heeft overgenomen.
Ter zitting is gebleken dat de zienswijzen van appellanten voor advies aan het bureau Khandekar zijn gezonden en dat de stedenbouwkundige van de gemeente in samenspraak met het Bureau Khandekar de gemeenteraad heeft geadviseerd geen extra woningen toe te staan aan de oostzijde van de Neerveldstraat, aangezien bewust is gekozen voor een asymmetrische ontwikkeling van de Neerveldstraat, in die zin dat de zijde van de nieuwe wijk verdicht kan worden, juist omdat de overzijde meer open is. Gelet hierop faalt het betoog van [appellanten sub 4], [appellanten sub 5] dat het karakter en het profiel van de Neerveldstraat geen reden kan zijn voor het niet toestaan van woningbouw aan de oostzijde van de Neerveldstraat. Het betoog van appellanten, dat het beschermen van doorkijken naar het achterliggende bedrijventerrein geen reden kan zijn voor het niet toestaan van woningbouw aan de oostzijde van de straat, slaagt evenmin, nu verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bestaan van doorzichten aan die zijde van de Neerveldstraat naar het achtergelegen bedrijventerrein geen rol heeft gespeeld in de besluitvorming van de gemeenteraad.
Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat het enkel verdichten van de lintbebouwing aan de westzijde van de Neerveldstraat afbreuk doet aan de kenmerken en dynamiek van de Neerveldstraat.
Ten aanzien van het betoog van appellanten ter zitting dat in de tijdens een informatieavond gepresenteerde visie van het Bureau Khandekar geen woningen waren geprojecteerd aan de westzijde van de Neerveldstraat, overweegt de Afdeling dat hierin geen grond is gelegen voor het oordeel dat de gemeenteraad die visie had behoren over te nemen bij de vaststelling van het plan en verweerder aanleiding had behoren te vinden het desbetreffende plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan wel in strijd met het recht te achten.
2.19. Ter zitting is gebleken dat de percelen van [appellanten sub 4], [appellanten sub 5] met de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd" in gebruik zijn als paardenwei. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik van die gronden in overeenstemming is met de daaraan toegekende bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd" (AGO).
2.20. Hoewel de maximale bouwhoogte van de aan de westzijde van de Neerveldstraat nieuw te bouwen woningen van 9 meter afwijkt van de bouwhoogte van de bestaande woningen aan de oostzijde van de Neerveldstraat van 7 meter, heeft verweerder hierin geen aanleiding hoeven zien goedkeuring aan het plan te onthouden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan ook voor de bestaande woningen een maximale bouwhoogte van 9 meter mogelijk maakt.
De voor nieuw te bouwen woningen voorgeschreven maximale goothoogte van 3,5 meter wijkt af van de goothoogte van de bestaande bebouwing, die 3 meter bedraagt. Verweerder heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht belang gehecht aan de omstandigheid dat een verdere verlaging van de goothoogte mogelijk tot problemen zal leiden met de naleving van het Bouwbesluit en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geringe afwijking van de goothoogte van de bestaande bebouwing geen afbreuk zal doen aan het karakter van de Neerveldstraat.
2.21. Onbestreden is dat door de voorziene nieuwbouw achter en naast het perceel van [appellanten sub 5] de privacy in hun tuin enigszins zal afnemen. Echter, niet is aannemelijk geworden dat het plan zal leiden tot een zodanige aantasting van de privacy dat verweerder daaraan doorslaggevend gewicht moest toekennen.
2.22. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan in zoverre.
De beroepen zijn ongegrond.
2.23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007