200607349/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/853 van de rechtbank Almelo van 28 augustus 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand.
Bij besluit van 8 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Twenterand (hierna: het college) aan Fysiotherapeutisch Centrum Vroomshoop (hierna: de vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een bedrijfsgebouw op het perceel De Vogelkers 6 te Vroomshoop (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2007, waar appellant in persoon en het college vertegenwoordigd door mr. J. Timmerman en L. van der Tol, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van een fysiotherapeutisch centrum met een oefenzaal voor fysio-fitness, een entree, twee kleedkamers en een berging.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Nieuwoord herziening 1979-1" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bijzondere bebouwing, categorie M".
Ingevolge artikel 7 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn op grond met deze bestemming op de aangegeven bebouwingsoppervlakken uitsluitend gebouwen toegestaan ten behoeve van paramedische instellingen met een maximum hoogte van 8 meter en een maximum bebouwingspercentage van 70.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Om de realisering hiervan mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend van artikel 7 van de planvoorschriften voor wat betreft de overschrijding van het bebouwingspercentage en het bebouwingsvlak.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het beoogde gebruik van de oefenzaal voor fysio-fitness niet valt onder het begrip paramedisch als bedoeld in artikel 7 van de planvoorschriften, zodat, nu voor een zodanig gebruik geen vrijstelling is verleend, het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4.1. Dit betoog faalt. Het college heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat, nu het begrip paramedisch niet is gedefinieerd in het bestemmingsplan, voor de uitleg van dit begrip moet worden aangesloten bij de gangbare definitie "met geneeskunde samenhangend zonder er bepaaldelijk toe te behoren" in Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Voor een beperking van dit begrip tot de lichamelijke verzorging of behandeling, is, anders dan appellant betoogt, geen aanleiding. Het gebruik van de oefenzaal ten behoeve van fysio-fitness maakt deel uit van de bewegingstherapie die wordt gegeven onder begeleiding van een fysiotherapeut. Een dergelijke vorm van therapie is een niet ongebruikelijk onderdeel van de huidige fysiotherapie in Nederland en is dan ook te scharen onder het begrip paramedisch. Niet is gebleken dat de oefenzaal gebruikt zal gaan worden voor doeleinden die zich niet met de bestemming verdragen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring is vereist dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Door het college van gedeputeerde staten van Overijssel is een lijst vastgesteld met categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Bij besluit van 3 juni 2005, in werking getreden op 13 juni 2005, is deze lijst gewijzigd (hierna: de provinciale lijst).
In hoofdstuk 1.1.2. van de provinciale lijst is voor projecten binnen de bebouwde kom op gronden met de bestemming "bijzondere doeleinden" voor de volgende projecten, voor zover hier van belang, geen afzonderlijke verklaring van geen bezwaar vereist: (bouw)projecten (waaronder wijziging van het gebruik) voor lokale educatieve, sociale en/of medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- recreatieve en welzijnsvoorzieningen alsmede overige maatschappelijke voorzieningen (…).
2.6. Appellant betoogt dat het bouwplan niet onder de in de provinciale lijst genoemde projecten valt. Om die reden heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college bevoegd was vrijstelling te verlenen zonder een verklaring van geen bezwaar, aldus appellant
2.6.1. Dit betoog faalt. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat de uitbreiding van de fysiotherapiepraktijk, gelet op de in hoofdstuk 1.1.2. als voornoemd gegeven omschrijving, kan worden geschaard onder de werking van de ten tijde van de beslissing op bezwaar geldende provinciale lijst, zodat een verklaring van geen bezwaar niet nodig was.
2.7. Voorts is het oordeel van de rechtbank juist dat uit de plankaart blijkt dat de bebouwing op de onderhavige bestemming tot op de perceelsgrens is toegestaan. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat voor deze bebouwing een minimale afstand van vier meter tot aan de perceelsgrens moet worden aangehouden, nu een dergelijke afstandseis niet in de planvoorschriften behorend bij deze bestemming is opgenomen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boermans
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007