200607313/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Goes,
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 06/503 van de rechtbank Middelburg van 19 september 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Goes.
Bij besluit van 11 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goes (hierna: het college) de aanvraag van appellant om een bouwvergunning voor het plaatsen van een stacaravan op het perceel [locatie] te Goes (hierna: het perceel) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 10 maart 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten, met dien verstande dat daarbij de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten.
Bij uitspraak van 19 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2007, waar het college, vertegenwoordigd door G.J. Goemaat, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunningen (hierna: het Biab) verstrekt de aanvrager bij een aanvraag om een reguliere bouwvergunning de gegevens en bescheiden, bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.2 van hoofdstuk 1 van de bij dit besluit behorende bijlage, voor zover die gegevens en bescheiden naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn om aannemelijk te maken dat het desbetreffende bouwen voldoet aan bij of krachtens de wet voor dat bouwwerk geldende eisen.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet in behandeling nemen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ingevolge artikel 47 van de Woningwet kan van de in artikel 4:5 van de Awb geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen en bedraagt de door het college van burgemeester en wethouders ingevolge dat artikel te stellen termijn ten hoogste vier weken.
2.2. Bij brief van 11 oktober 2005 heeft het college appellant bericht dat bij de aanvraag om bouwvergunning enkele nader aangeduide gegevens als bedoeld in het Biab ontbreken of niet volledig zijn en appellant in de gelegenheid gesteld deze gegevens binnen veertien dagen alsnog te verstrekken. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om bouwvergunning buiten behandeling heeft kunnen laten. Hij voert daartoe aan dat, nu hij beschikt over een bouwvergunning voor het plaatsen van een mobiele woning op het perceel, de noodzaak van het verstrekken van de door het college gevraagde gegevens ontbreekt.
2.3.1. Dit betoog faalt. De vergunning waarop appellant zich beroept betreft een besluit van het college van 30 mei 2002, waarbij in heroverweging alsnog een bouwvergunning is toegezegd voor een op het perceel te plaatsen prefabwoning. Dit bouwwerk is, naar niet is weersproken, van een ander model, heeft andere afmetingen en is voorzien op een andere locatie op het perceel dan de stacaravan. De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college appellant met betrekking tot de stacaravan in redelijkheid kon verzoeken om verstrekking van de in de brief van 11 oktober 2005 opgesomde gegevens teneinde de aanvraag om bouwvergunning te kunnen beoordelen. Dat de stacaravan mogelijk een minder permanent karakter heeft dan de prefabwoning, hetgeen overigens niet uit het aanvraagformulier blijkt, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu iedere aanvraag om bouwvergunning op zichzelf dient te worden beoordeeld.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boermans
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007