ECLI:NL:RVS:2007:BA7077

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605567/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.G.C. Wiebenga
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor lozen van bedrijfsafvalwater en oppervlaktewater door Noorderland Onroerend Goed B.V.

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 juni 2007 uitspraak gedaan over een vergunning die op 19 mei 2006 door het dagelijks bestuur van het Waterschap Noorderzijlvest was verleend aan Noorderland Onroerend Goed B.V. voor het lozen van bedrijfsafvalwater en andere waterstromen op het oppervlaktewater. De vergunning betrof het lozen van bedrijfsafvalwater via een persleiding naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Gaarkeuken, evenals het lozen van depotwater, huishoudelijk afvalwater, hemelwater en drainwater vanuit de inrichting op het perceel Hoendiep 7a te Oldekerk, gemeente Grootegast.

Appellant, die zich zorgen maakte over de mogelijke verontreiniging van het oppervlaktewater, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 mei 2007 zijn zowel appellant als de vertegenwoordigers van de verweerder en andere betrokken partijen gehoord. De verweerder heeft uiteengezet welke lozingsvoorschriften en maatregelen in de vergunning zijn opgenomen om verontreiniging te voorkomen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat appellant niet voldoende heeft onderbouwd waarom de aan de vergunning verbonden voorschriften ontoereikend zouden zijn.

De Afdeling concludeert dat er geen grond is voor de vrees voor ontoelaatbare verontreiniging van het oppervlaktewater en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2007.

Uitspraak

200605567/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Noorderzijlvest,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2006 heeft verweerder aan Noorderland Onroerend Goed B.V. een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleend voor het lozen van bedrijfsafvalwater via een persleiding naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Gaarkeuken en voor het lozen van depotwater, huishoudelijk afvalwater, hemelwater en drainwater op het oppervlaktewater vanuit haar inrichting op het perceel Hoendiep 7a te Oldekerk, gemeente Grootegast.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 5 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 17 januari 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J. Feunekes en E. Huizinga, ambtenaren van het waterschap, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. ing. M.A.W. Koning en drs. A.J. de Boer, en het college van gedeputeerde staten van Groningen, vertegenwoordigd door M.J. Hopma, M. van Kampen en H.L. van der Leij, ambtenaren van de provincie.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant vreest voor ontoelaatbare verontreiniging van het oppervlaktewater.
2.1.1.    Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting uiteengezet welke lozingsvoorschriften en maatregelen in de vergunning zijn opgenomen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. Volgens verweerder zijn deze voorschriften en maatregelen toereikend. Hij stelt dat alle geldende wettelijke bepalingen en richtlijnen in acht zijn genomen en dat er een adequate belangenafweging heeft plaatsgevonden.
2.1.2.    De Afdeling overweegt dat appellant noch in het beroepschrift, noch ter zitting nader heeft onderbouwd waarom de aan de vergunning verbonden voorschriften en maatregelen ontoereikend zouden zijn. Op grond van hetgeen appellant heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat in het bestreden besluit onvoldoende maatregelen ter voorkoming van verontreiniging van het oppervlaktewater zijn opgenomen. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat voor een ontoelaatbare verontreiniging van het oppervlaktewater moet worden gevreesd.
2.2.    Het beroep is ongegrond.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld                 w.g. Fransen
Voorzitter                       ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007
407-483.