ECLI:NL:RVS:2007:BA7140

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701377/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • B. van Wagtendonk
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van besluiten door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de beoordeling van misbruik van bevoegdheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 25 januari 2007 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 29 mei 2006 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister de besluiten onvoldoende had gemotiveerd, wat leidde tot de intrekking van deze besluiten. De appellant stelde dat de minister zich schuldig had gemaakt aan misbruik van bevoegdheid door de besluiten kort voor de zitting in te trekken en nieuwe gronden aan te voeren voor de afwijzing van de aanvraag.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte niet op de beroepsgrond van de appellant was ingegaan. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling overwoog dat de minister de besluiten onvoldoende had gemotiveerd en dat er geen grond was voor het oordeel dat de minister misbruik van bevoegdheid had gemaakt. De Afdeling verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2007. De betrokken rechters waren M.G.J. Parkins de Vin als voorzitter, en B. van Wagtendonk en H. Troostwijk als leden, met R.J.R. Hazen als ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200701377/1.
Datum uitspraak: 1 juni 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/31013 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 25 januari 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister), voor zover thans van belang, een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2007, verzonden op 29 januari 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 maart 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt appellant dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de beroepsgrond dat de minister, door twee maal een besluit tot afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kort voor de behandeling ter zitting van de rechtbank van het daartegen ingestelde beroep in te trekken en vervolgens in een nieuw besluit nieuwe gronden voor de afwijzing van de aanvraag aan te voeren, zich aan misbruik van bevoegdheid schuldig heeft gemaakt.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op de in de grief aan de orde gestelde beroepsgrond. De grief slaagt derhalve.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.
2.2.1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
2.2.2. Niet in geschil is dat de minister, naar deze in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift heeft aangevoerd, de door appellant bedoelde besluiten onvoldoende draagkrachtig had gemotiveerd en deze daarom heeft ingetrokken. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister misbruik van voormelde bevoegdheid heeft gemaakt.
De grond faalt.
2.2.3. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin doet zich de situatie voor dat het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, onverbrekelijk samenhangen met hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.2.4. Gelet op het voorgaande, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 25 januari 2007 in zaak no. AWB 06/31013;
III. verklaart het door appellant bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2007
452
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak