200608285/1.
Datum uitspraak: 20 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Proeftuin Groot Hinkeloord", gevestigd te Wageningen,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 25 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wageningen het uitwerkingsplan "Hinkeloord-Wonen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 augustus 2006, no. 2006-015683, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 november 2006, bij de Raad van State op dezelfde datum per fax ingekomen, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 december 2006.
Verweerder heeft bij brief van 20 februari 2007 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Roelofs & Haase Projectontwikkeling B.V." heeft te kennen gegeven als partij aan het geding te willen deelnemen en is hiertoe op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid gesteld.
Bij brief van 21 mei 2007 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Den Uijl Ploeg & Partners B.V." verzocht om als partij te worden toegelaten.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Roelofs & Haase Projectontwikkeling B.V. en appellante. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Wageningen, vertegenwoordigd door mr. K.E. Vlaar-Zijderveld, ambtenaar van de gemeente, en Roelofs & Haase Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr.drs. N.L.J. Haase.
Ten aanzien van het verzoek van Den Uijl Ploeg & Partners B.V. om als partij te worden toegelaten
2.1. Den Uijl Ploeg en Partners B.V. heeft tegen het goedkeuringsbesluit van 22 augustus 2006 geen beroep ingesteld. Niet is gebleken dat Den Uijl Ploeg en Partners B.V. een aan appellante tegengesteld belang heeft. Haar verzoek om op grond van artikel 8:26 van de Awb als partij te worden toegelaten wordt derhalve afgewezen.
2.2. Roelofs & Haase Projectontwikkeling B.V. betwist de ontvankelijkheid van het beroep op de grond dat het belang van appellante niet rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit, omdat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van de tuin van Groot Hinkeloord te Wageningen.
2.2.1. Ingevolge artikel 54, tweede lid, onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Awb, voor zover thans van belang, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent goedkeuring van een uitwerkingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks is betrokken bij een besluit.
Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.2. Appellante stelt zich blijkens artikel 2 van haar statuten ten doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de ontwikkeling van de tuin van Groot Hinkeloord te Wageningen, met bijzondere aandacht voor de cultuurhistorische elementen (onder andere proefvakken, wortelkelders, pinetum) in samenhang met de monumentale bouwwerken en de landschappelijke situatie; dit met inachtneming van enerzijds de beheersmogelijkheden van en eigendomsverhoudingen binnen het terrein, en anderzijds het publieke belang wat betreft de openbaarheid en informatieoverdracht. Zij stelt in beroep ondermeer dat het uitwerkingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt die in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht niet goed in de omgeving past.
2.2.3. Het uitwerkingsplan voorziet in een woonbestemming op het plangebied. De tuin van Groot Hinkeloord ligt als zodanig niet in het plangebied maar bevindt zich rondom het plangebied. De Afdeling is van oordeel dat, nu het uitwerkingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt die gevolgen kan hebben voor de samenhang die voornoemde tuin vertoont met de landschappelijke situatie van zijn omgeving, appellante rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij gelet op haar doelstelling in het bijzonder behartigt. Gelet hierop is zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb aan te merken.
2.3. Roelofs & Haase Projectontwikkeling b.v. stelt voorts dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover daarin beroepsgronden worden aangevoerd die niet steunen op een bij het college van burgemeester en wethouders ingebrachte zienswijze.
2.3.1. Uit het overwogene in 2.2.1. volgt dat de WRO en de Awb niet het vereiste stellen dat, om een ontvankelijk beroep tegen een besluit omtrent goedkeuring van een uitwerkingsplan te kunnen indienen, een zienswijze bij het gemeentebestuur moet zijn ingebracht. Dit is slechts anders indien in het bestemmingsplan is voorgeschreven dat bij de voorbereiding van het uitwerkingsplan de procedure van afdeling 3.4 van de Awb moet worden gevolgd. Dat geval doet zich hier niet voor. Gelet hierop treft voornoemde stelling geen doel. Het beroep is ontvankelijk.
Toetsingskader van de Afdeling
2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.5. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan "Groot Hinkeloord" (hierna: het bestemmingsplan), dat door de gemeenteraad van Wageningen is vastgesteld bij besluit van 18 november 2002. Bij besluit van 24 juni 2003 heeft verweerder het bestemmingsplan gedeeltelijk goedgekeurd. Het niet goedgekeurde plandeel is na een uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2004, (
200305641/1), alsnog door verweerder goedgekeurd. Het bestemmingsplan is onherroepelijk. Het uitwerkingsplan heeft betrekking op het perceel nabij de [locatie] te [plaats] en het betreft een uitwerking van de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken door B&W)".
Het standpunt van appellante
2.6. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan. Volgens appellante biedt het uitwerkingsplan geen mogelijkheden die in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht in de omgeving passen. Zij voert hiertoe aan dat de planologische onderbouwing te summier is en dat het aanwezige reliëf geen rol lijkt te spelen. Daarnaast wordt de kwaliteit van de bomentuin niet gerespecteerd, is de zogenoemde bomen effect analyse op onderdelen aanvechtbaar en moet er een beeldkwaliteitplan worden opgesteld, aldus appellante. Volgens appellante zijn de in het uitwerkingsplan opgenomen maten voor het bouwvlak te ruim en is het bouwvlak niet afgestemd op de bestaande bebouwing en de aanwezige te beschermen bomen. Voorts stelt appellante dat de in het uitwerkingsplan toegestane dak- en goothoogte te groot is in verhouding tot de dak- en goothoogte van het monumentale Koetshuis. In een stedenbouwkundige schets die aan het bestemmingsplan ten grondslag lag is bovendien van een lagere maximale bouwhoogte uitgegaan, aldus appellante.
Het standpunt van verweerder
2.7. Verweerder heeft het uitwerkingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. Hij heeft ingestemd met de weerlegging van de zienswijzen door het college van burgemeester en wethouders.
De vaststelling van de feiten
2.8. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.8.1. Ingevolge artikel 3, onder 4, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt bij de inrichting van het plangebied gestreefd naar het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en de daarbij omliggende ruimte.
Ingevolge artikel 3, onder 9, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt gestreefd naar een ruimtelijke opzet die past bij de schaal en het parkkarakter van het plangebied, waarbij de volgende aspecten van belang zijn:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en ruimte;
- een goede hoogte-/breedte-verhouding tussen de bestaande monumentale bebouwing en de nieuwbouw;
- een samenhang in bouwvorm/beeld tussen de bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- een open karakter in maat en vormgeving van de ruimte die buiten de aangewezen bouwkavels mogelijk moet zijn.
2.8.2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken door B&W)" uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de WRO en de navolgende uitwerkingsregel:
b. het maximale bebouwingspercentage, de maximale goothoogte, de maximale nokhoogte en het maximum aantal woningen zijn aangegeven op de plankaart.
2.8.3. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan moet het op de kaart aangegeven maximale bebouwingspercentage van het bouwvlak in acht worden genomen bij het bouwen binnen het bouwvlak ingevolge artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, van de voorschriften.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de voorschriften, voor zover thans van belang, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:
a. hoofdgebouwen mogen alleen in het bouwvlak worden gebouwd;
c. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
e. de goothoogte en/of nokhoogte mag niet meer dan de op de kaart in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen.
2.8.4. Blijkens de plankaart van het bestemmingsplan mag het onderhavige plangebied voor maximaal 50% worden bebouwd. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2.110 m2. Voorts geldt een maximale goothoogte van 9 meter en een maximale nokhoogte van 12 meter. Daarnaast mogen op het plangebied maximaal 11 woningen worden gebouwd.
Op de plankaart van het uitwerkingsplan is het bouwgebied nader uitgewerkt in een bouwvlak van ongeveer 1.654 m2 groot. Blijkens de plankaart mag het bouwvlak voor maximaal 64% worden bebouwd, dit komt neer op 1.055 m2. Voorts geldt op dit vlak een maximale goothoogte van 9 meter en een maximale nokhoogte van 12 meter. Voorts blijkt uit de plankaart dat het aantal toegelaten woningen op het bouwvlak maximaal 11 bedraagt en dat maximaal 8 woningen aaneen mogen worden gebouwd.
Het oordeel van de Afdeling
2.9. Voor zover appellante beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het in december 2005 ingediende bouwplan en het verzoek om vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, waarbij zij onder meer is ingegaan op de wijze van meten, de welstandsnota, de beweerdelijk benodigde kapvergunning en de bomen effect analyse, overweegt de Afdeling dat in de onderhavige procedure uitsluitend het besluit omtrent de goedkeuring van het uitwerkingsplan aan de orde is. Het bouwplan en het verzoek om vrijstelling kunnen derhalve thans niet ter beoordeling staan.
2.9.1. Wat betreft de stelling van appellante dat hetgeen in het uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht niet in de omgeving past, overweegt de Afdeling het volgende. Zoals in overweging 2.5. is overwogen is het uitwerkingsplan gebaseerd op het bestemmingsplan "Groot Hinkeloord", dat door de gemeenteraad is vastgesteld bij besluit van 18 november 2002. Aan de gronden waarop het uitwerkingsplan betrekking heeft, is in het bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken door B&W)" gegeven. Appellante is destijds niet tegen het besluit van verweerder tot goedkeuring van het bestemmingsplan in beroep gekomen.
2.9.2. Het toepassen van uitwerkingsregels die zijn neergelegd in het bestemmingsplan is een rechtsplicht. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze rechtsplicht kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt mee dat door het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken door B&W)" in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. In dit geval betekent dit, dat de inrichting van het plangebied als woongebied en de in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden wat betreft het maximaal toegestane bebouwingspercentage en de maximaal toegestane nok- en goothoogte een gegeven zijn. Voor de vraag in hoeverre thans nog ter beoordeling staat of hetgeen in het uitwerkingsplan binnen de in het bestemmingsplan aangegeven uitwerkingsregels mogelijk wordt gemaakt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, is bepalend in hoeverre de uitwerkingsregels ruimte laten aan het college van burgemeester en wethouders om de inrichting van het gebied nader in het uitwerkingsplan te bepalen.
2.9.3. Uit het overwogene in 2.8.4. blijkt dat het op de plankaart van het uitwerkingsplan aangegeven maximale bebouwingspercentage van het bouwvlak in overeenstemming is met artikel 4, tweede lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Ook de in het uitwerkingsplan toegestane nok- en goothoogte zijn in overeenstemming met de op de plankaart van het bestemmingsplan aangegeven hoogten. Gelet hierop is het uitwerkingsplan wat betreft deze aspecten in overeenstemming met de uitwerkingsregels. De beoordeling van de aanvaardbaarheid van deze aspecten, gelet op de bestaande bebouwing en de aanwezige te beschermen bomen, heeft plaatsgevonden in de bestemmingsplanprocedure. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat bij de vaststelling van de ligging van het bouwvlak rekening is gehouden met de in de directe nabijheid van het bouwvlak staande bomen. Zo is ten behoeve van voornoemde bomen in het westen en in het zuidoosten van het plangebied een strook opgenomen waarbinnen niet gebouwd mag worden. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de effecten van de voorziene bebouwing op de omgeving - in het bijzonder op de in de nabijheid staande te beschermen bomen - aanvaardbaar zijn.
2.9.4. Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan, waarvan de invulling past binnen de regels van het bestemmingsplan, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007