ECLI:NL:RVS:2007:BA7584

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703056/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake financiële zekerheid voor overbrenging van afvalstoffen

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 juni 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. ing. J.J. Patelski en ing. J.T.M. van de Kerkhoff, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Dit besluit, genomen op 15 december 2006, betrof de verlaging van de te stellen financiële zekerheid op grond van de Regeling EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen. De Minister had de financiële zekerheid vastgesteld op € 45,00 per ton over te brengen afvalstoffen.

Verzoekster heeft op 27 april 2007 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij van mening was dat de hoogte van de financiële zekerheid en de daaruit voortvloeiende rentelasten haar overbrengingen van afvalstoffen naar België verliesgevend zouden maken. Tijdens de zitting op 7 juni 2007 is naar voren gekomen dat verzoekster als gevolg van de vastgestelde financiële zekerheid een extra bedrag van ongeveer € 6.000,00 moet aanhouden, met jaarlijkse rentelasten van € 330,00. De Voorzitter heeft overwogen dat er geen sprake is van een niet te herstellen financieel nadeel voor verzoekster, waardoor er geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

De Voorzitter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 juni 2007.

Uitspraak

200703056/2.
Datum uitspraak: 14 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2006 heeft verweerder het verzoek van verzoekster tot verlaging van de te stellen financiële zekerheid op grond van artikel 3, derde lid, van de Regeling EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen ingewilligd en de te stellen financiële zekerheid vastgesteld op € 45,00 per ton over te brengen afvalstoffen.
Bij besluit van 29 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het door verzoekster hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 27 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. ing. J.J. Patelski, advocaat te Maastricht, en ing. J.T.M. van de Kerkhoff, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Ahraoui, ambtenaar van het ministerie, en mr. K. Ulmer, werkzaam bij SenterNovem, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster voert aan dat de door haar te stellen financiële zekerheid per ton over te brengen afvalstoffen en de daaruit voortvloeiende rentelasten dusdanig hoog zijn dat de overbrengingen van afvalstoffen van Nederland naar België voor haar verliesgevend worden.
2.3.    Ter zitting is gebleken dat verzoekster als gevolg van de bij het bestreden besluit vastgestelde hoogte van de te stellen financiële zekerheid, permanent voor een extra financiële zekerheid van ongeveer € 6.000,00 zal moeten zorgen om de door haar voorgenomen overbrengingen uit te voeren. Uitgaande van de in de berekening bij het verzoekschrift genoemde rentevoet van 5,5 % zijn de rentelasten hiervan € 330,00 per jaar. Gelet hierop is geen sprake is van een niet te herstellen of aanvaarden financieel nadeel voor verzoekster indien zij de geëiste financiële zekerheid stelt. Derhalve is er naar het oordeel van de Voorzitter geen spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd          w.g. Van der Zijpp
Voorzitter                              ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2007
262-492.