ECLI:NL:RVS:2007:BA7585

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701807/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bouwvergunning en voorlopige voorziening in omgevingsrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 juni 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Het college had op 3 februari 2005 een bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een loods op een perceel in de gemeente Leidschendam-Voorburg. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen deze vergunning, stelden dat de loods gedeeltelijk buiten het bebouwingsvlak zou worden gerealiseerd, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan.

De rechtbank 's-Gravenhage had eerder de beroepen van verzoekers ongegrond verklaard, maar de verzoekers stelden dat de rechtbank ten onrechte hun beroepsgrond over het bebouwingsvlak had gepasseerd. De Voorzitter van de Raad van State oordeelde dat er ernstige twijfels bestonden over de rechtmatigheid van de bouwvergunning, aangezien het bouwplan de grenzen van het bebouwingsvlak overschreed. Dit leidde tot de beslissing om de bouwvergunning te schorsen en de bouwwerkzaamheden te staken.

Daarnaast werd het college van burgemeester en wethouders veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekers, die door een derde beroepsmatig waren bijgestaan. De Voorzitter oordeelde dat de verzoekers recht hadden op vergoeding van hun griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van het bestemmingsplan en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van betrokkenen in omgevingsrechtelijke procedures.

Uitspraak

200701807/2.
Datum uitspraak: 14 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1.    [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [verzoekers sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/8104 en 06/8105 van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 januari 2007 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
1.    Procesverloop
Bij brief van 3 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (hierna: het college) medegedeeld dat aan [vergunninghoudster] op grond van artikel 46, vierde lid, van de Woningwet een bouwvergunning eerste fase is verleend voor de bouw van een loods op het perceel [locatie 1], toegankelijk tussen de adressen [locatie 2] en [locatie 3], gemeente Leidschendam-Voorburg.
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft het college het door onder meer [verzoekers sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 september 2005 heeft het college het door [verzoeker sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak in de zaak no. AWB 05/4940 van 7 april 2006, verzonden op 12 april 2007, heeft rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 30 juni 2005 door onder meer [verzoekers sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard.
Bij uitspraak in de zaak no. AWB 05/7508 van 7 april 2006, verzonden op 12 april 2007, heeft de rechtbank het tegen het besluit van 13 september 2005 door [verzoeker sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard.
Bij besluit van 1 september 2006 heeft het college de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2007, verzonden op 5 februari 2007, heeft de rechtbank de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoeker sub 1 bij brief bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2007, en verzoekers sub 2 bij brief eveneens bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Verzoekers hebben hun hoger beroep aangevuld bij brieven van 1 mei 2007.
Bij brieven bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2007, waar verzoeker sub 1, vertegenwoordigd door mr. M.H. Fleers, advocaat te Den Haag, verzoekers sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. M.H. Fleers, advocaat te Den Haag, [belanghebbenden], en het college, vertegenwoordigd door Z. Lagkali, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.A. de Groote, advocaat te Breda, en [directeur].
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers betogen onder meer dat de rechtbank ten onrechte hun beroepsgrond dat de te bouwen loods gedeeltelijk buiten het bebouwingsvlak wordt gerealiseerd heeft gepasseerd.
2.3.    Bij de in hoger beroep bestreden uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat genoemde beroepsgrond van verzoekers dient te worden gepasseerd, omdat deze eerst ter zitting naar voren is gebracht en deze niet in het bezwaarschrift was opgenomen en evenmin in het beroepschrift is terug te vinden.
2.4.    Verzoekers hebben in beroep aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Ter zitting is gebleken dat genoemde nadere beroepsgrond wel eerder is aangevoerd. In het zienswijzenschrift van verzoekers sub 2 van 15 december 2004, dat zij in hun bezwaarschrift hebben ingelast, is aangevoerd dat het beoogde bouwplan deels buiten het bebouwingsvlak is gesitueerd, hetgeen strijdig is met het bestemmingsplan. Voorts staat in het advies van de commissie voor bezwaarschriften bij de weergave van de inhoud van het bezwaarschrift van verzoekers sub 2 als één van de bezwaren vermeld dat het bebouwingsvlak wordt overschreden. De rechtbank is aan het voorgaande ten onrechte voorbij gegaan.
Ter zitting heeft het college erkend dat ingevolge de bestemmingsplankaart het bebouwingsvlak een lengte heeft van 20 meter, terwijl het bouwplan voorziet in de bouw van een loods met een lengte van 25 meter. Gelet hierop bestaat ernstige twijfel of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en derhalve of de bouwvergunning eerste fase van rechtswege is verleend.
Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoekers te worden veroordeeld. De Voorzitter ziet aanleiding een wegingsfactor 0,5 toe te passen als bedoeld in de bijlage genoemd in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, nu de verzoekschriften van verzoekers gelijkluidend zijn, opgesteld zijn door dezelfde beroepsmatige rechtsbijstandverlener en verzoekers zich ook op de zitting door deze zelfde beroepsmatige rechtsbijstandverlener hebben laten bijstaan.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg van 1 september 2006 en gelast de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de bouw van de loods op het perceel [locatie 1], toegankelijk tussen de adressen [locatie 2] en [locatie 3], gemeente Leidschendam-Voorburg, gestaakt te houden;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg tot vergoeding van bij verzoeker sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehondertweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door gemeente Leidschendam-Voorburg aan verzoeker sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg tot vergoeding van bij verzoekers sub 2 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehondertweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door gemeente Leidschendam-Voorburg aan verzoekers sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat gemeente Leidschendam-Voorburg aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor verzoeker sub 1 en € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor verzoekers sub 2 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek                  w.g. Soede
Voorzitter                                     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2007
270