200609371/1.
Datum uitspraak: 27 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/4582 van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 december 2006 in het geding tussen:
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 13 maart 2006 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) een verzoek van appellant om kennis te nemen van een niet nader omschreven document dat volgens hem op hem betrekking heeft en bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) berust afgewezen.
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft de Minister het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2006, verzonden op 15 december 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2007 heeft de Minister van antwoord gediend.
Bij brief van 3 april 2007 heeft appellant toestemming verleend, als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv).
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2007, waar appellant, in persoon, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. O.J. Elbertsen, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
2.1. Eerder heeft de Minister bij besluit van 27 november 2002 een verzoek van appellant om inzage van over hem bij de AIVD berustende gegevens afgewezen. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden na de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2005 in zaak no.
200403239/1.
Bij brief van 23 januari 2006 heeft appellant opnieuw verzocht om inzage in een niet nader omschreven document dat op hem betrekking zou hebben en bij de AIVD zou berusten. De Minister heeft dat verzoek, voor zover dit betrekking heeft op gegevens die tot 27 november 2002 mogelijk door AIVD over hem zijn verzameld, onder verwijzing naar het besluit van 27 november 2002 afgewezen. Voor zover het verzoek ziet op gegevens die mogelijk nadien door de AIVD over appellant zijn verzameld heeft de Minister het afgewezen, omdat daarover geen mededeling wordt gedaan, ook niet of dergelijke gegevens aanwezig zijn.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan de afgewezen aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 4 april 2003 in zaak no. 200206882/1 AB 2003, 315), geeft artikel 4:6 van de Awb voor de bestuurlijke besluitvorming invulling aan het algemene rechtsbeginsel, volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (ne bis in idem). De bepaling verleent het bestuur de bevoegdheid om een herhaalde aanvraag, waaraan geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit.
Slechts indien en voor zover door appellant in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit brengt met zich dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de door hem te verrichten beoordeling in geval van een besluit op een herhaalde aanvraag, direct moet treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
2.4. De rechtbank heeft hetgeen appellant aan zijn aanvraag, voor zover deze zag op de gegevens die tot 27 november 2002 mogelijk door AIVD over hem zijn verzameld ten grondslag heeft gelegd, terecht niet aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Voor zover de aanvraag zag op gegevens die na 27 november 2002 mogelijk door de AIVD over appellant zijn verzameld, geldt dat in een situatie als deze, waarin de aanvrager niet kan weten of in de periode tussen de aanvragen wijzigingen zijn opgetreden in de over hem verzamelde gegevens, het enkel verloop van tijd in beginsel voldoende is om aan te nemen dat daaraan veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
De Minister heeft evenwel, gelet op artikel 53, tweede lid, van de Wiv, de vraag of over appellant al dan niet actuele gegevens bij de AIVD berusten onbeantwoord mogen laten en het verzoek van appellant om kennis te nemen van de eventueel bij de AIVD berustende gegevens, voor zover dit gegevens betreft die na 27 november 2002 mogelijk door de AIVD over hem zijn verzameld, mogen afwijzen, als hij heeft gedaan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007