ECLI:NL:RVS:2007:BA8685

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608156/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de exploitatievergunning voor kamerverhuur in Groningen met betrekking tot geluidhinder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 28 september 2006 een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft vernietigd. Het college had op 24 november 2004 een vergunning verleend voor de exploitatie van kamerverhuur in een woning te Groningen. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, stelde dat de vergunninghouder niet voldeed aan de eisen voor brandveiligheid en geluidhinder. De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning niet had mogen verlenen, omdat niet was aangetoond dat aan de brandveiligheidseisen was voldaan. Echter, het hoger beroep van appellant richtte zich enkel op de geluidhinder.

Tijdens de zitting op 22 mei 2007 werd de zaak behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het college om de vergunning te weigeren op basis van geluidhinder. Hij verwees naar de Groninger Bouwverordening 2004, waarin voorschriften staan over geluidhinder. De Raad van State oordeelde echter dat de relevante bepalingen uit de bouwverordening op het moment van de beslissing niet meer van toepassing waren, omdat deze waren ingetrokken. De rechtbank had de beslissing van het college terecht beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van het besluit.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2007.

Uitspraak

200608156/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/659 van de rechtbank Groningen van 28 september 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor de exploitatie ten behoeve van kamerverhuur (hierna: de exploitatievergunning) van de woning [locatie] te Groningen (hierna: de woning) voor een periode van drie jaren.
Bij besluit van 27 april 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2006, verzonden op 3 oktober 2006, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 december 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 januari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door H.A. Odijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P. Wemes, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.    Overwegingen
2.1.    De exploitatievergunning ziet op de verhuur van zeven kamers in de woning. Appellant bewoont de woningen op [locaties]. Vaststaat dat door vergunninghouder geluidmaatregelen zijn getroffen, waardoor geluidhinder wordt beperkt. De rechtbank heeft het besluit van 27 april 2005 vernietigd omdat niet was gebleken dat door vergunninghouder was voldaan aan de gestelde eisen met betrekking tot brandveiligheid. Wat betreft geluidhinder heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat het besluit van 27 april 2005 niet in stand zou kunnen blijven.
Het door appellant ingestelde hoger beroep is beperkt tot het oordeel van de rechtbank met betrekking tot geluidhinder.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat wat betreft geluidhinder geen aanleiding bestond voor het college de exploitatievergunning te weigeren. Hij wijst daarbij op artikel 2.8 van bijlage 9 van de Groninger Bouwverordening 2004 en stelt dat niet is voldaan aan de in dat artikel opgenomen voorschriften met betrekking tot beperking van geluidhinder.
2.2.1.    Dit betoog faalt. Ten tijde van het primaire besluit was de Groninger Bouwverordening 2004 van toepassing. In artikel 2.8 van bijlage 9 van die bouwverordening zijn - kort weergegeven - voorschriften opgenomen met betrekking tot geluidwering tussen ruimten. Het college heeft voornoemd artikel 2.8 ingetrokken bij besluit van 24 november 2004, welk besluit op 9 december 2004 in werking is getreden, zodat dat artikel ten tijde van de beslissing op bezwaar niet meer van toepassing was. Ook elders in de bouwverordening zijn geen voorschriften met betrekking tot geluidhinder opgenomen. De rechtbank diende de beslissing op bezwaar te toetsen met inachtneming van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van dat besluit. De rechtbank heeft, door te beoordelen of aan artikel 2.8 werd voldaan, dit niet onderkend. Nu tussen partijen niet in geschil is dat het Bouwbesluit voor het aan de orde zijnde geval geen voorschriften met betrekking tot geluidisolatie bevat, is de rechtbank, zij het op andere gronden, met juistheid tot het oordeel gekomen dat wat betreft geluidhinder geen aanleiding bestond voor het college de exploitatievergunning te weigeren.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voorzover aangevallen, met verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.4.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevallen, met verbetering van de gronden waarop deze rust;
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007
163-530.