200607229/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/7219 van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 augustus 2006 in het geding tussen:
Bij brief van 16 maart 2005 heeft [wederpartij] bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om schadevergoeding.
Bij besluit van 1 september 2005 heeft appellant (hierna: het college), voor zover thans van belang, beslissend op dat bezwaar, het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Bij uitspraak van 21 augustus 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit, voor zover daarbij het verzoek van [wederpartij] om schadevergoeding is afgewezen, vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen binnen acht weken na verzending van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 2 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college het door [wederpartij] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief van 29 november 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Bij brief van 30 november 2006, bij de rechtbank ingekomen op 1 december 2006, heeft [wederpartij] beroep ingesteld tegen het besluit van 31 oktober 2006. De rechtbank heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden naar de Raad van State.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. Verhoeven, advocaat te Alphen aan den Rijn, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. S.P. Dalmolen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. [wederpartij] heeft verzocht om schadevergoeding, beweerdelijk geleden door het besluit van 26 mei 1998, waarbij het college een bouwvergunning heeft verleend voor de her- en verbouw van bedrijfsruimte met inbegrip van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Jacobswoude, alsmede door het niet tijdig beslissen door het college op de door hem gedane verzoeken om handhaving ter zake de bewoning van voormelde bedrijfswoning. Hij heeft gesteld schade te hebben geleden, bestaande uit gemaakte kosten voor juridische bijstand in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 26 mei 1998, gemaakte kosten tijdens de voorbereiding van het verzoek om schadevergoeding en gederfd woongenot.
2.2. Bij besluit van 5 september 2005 heeft het college erkend dat het besluit van 26 mei 1998, voor zover het de inrichting van een deel van het bedrijfspand, te weten de inrichting als bedrijfswoning, betreft, onrechtmatig is. Het college heeft de door [wederpartij] verzochte vergoeding van schade evenwel afgewezen. Het college heeft onder meer gewezen op de omstandigheid dat op de verdieping van het bedrijfspand aan [locatie] reeds werd gewoond toen [wederpartij] in 1996 zijn woning kocht. Hij was, dan wel kon ten tijde van de koop van zijn woning daarmee bekend zijn, zodat wordt aangenomen dat dit in de koopprijs zal zijn verdisconteerd. Voorts heeft de huidige huurder van het bedrijfspand het doorzichtige glas in het woongedeelte vervangen door ondoorzichtig glas, hetgeen een verbetering oplevert ten opzichte van de situatie zoals die was toen [wederpartij] zijn woning betrok. Het college heeft verder uiteengezet dat op de verdieping van het bedrijfspand rechtmatig kantoor kon worden gehouden en ook daadwerkelijk is gehouden, hetgeen op doordeweekse dagen in de dagperiode resulteert in zicht op de tuin en in de woning van [wederpartij]. In het door [wederpartij] overgelegde rapport van taxateur A. Goedhart is daarmee geen rekening gehouden, zodat dit rapport ondeugdelijk is.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het college het verzoek om schadevergoeding, voor zover het betrekking heeft op kosten voor juridische bijstand in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 26 mei 1998 en kosten, gemaakt bij de voorbereiding van het verzoek om schadevergoeding, terecht heeft afgewezen. Ten aanzien van de gestelde schade wegens gederfd woongenot heeft de rechtbank overwogen dat [wederpartij] is geconfronteerd met illegale bewoning in de naar zijn woning toegekeerde zijde van het bedrijfspand. Deze illegale bewoning en de voortduring daarvan is het rechtstreeks gevolg van het onrechtmatige besluit van 26 mei 1998, voor zover daarbij een bouwvergunning is verleend voor een bedrijfswoning. [wederpartij] heeft de gestelde schade wegens gederfd woongenot op basis van een taxatierapport van A. Goedhart (hierna: Goedhart) van 31 mei 2005 nader gespecificeerd en begroot op een bedrag van € 575,00 per maand. Volgens de rechtbank laat analoge toepassing van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek de door [wederpartij] beoogde abstracte schadeberekening toe. Het college heeft in dit verband erop gewezen, en door [wederpartij] is dit erkend, dat vrijwel direct na het voltooien van de bouw in 1998 draadglas is aangebracht als gevolg waarvan het uitzicht vanuit de bedrijfswoning in de tuin en de woning van [wederpartij] was belemmerd. Aangezien hiermee in het rapport van Goedhart geen rekening is gehouden, dient de daarin vermelde schadefactor directe inkijk in de tuin, woonkamer en slaapkamers sterk gerelativeerd te worden, aldus de rechtbank. Voorts is komen vast te staan dat, anders dan in dat rapport staat, de ramen in de bedrijfswoning aan de zijde van de woning van [wederpartij] niet geopend konden worden. Volgens de rechtbank is het in het taxatierapport gestelde direct geluidscontact en daarmee de inbreuk op de privacy in belangrijke mate gerelativeerd, doch de rechtbank heeft niet geoordeeld, dat deze op nihil moet worden vastgesteld, zoals het college heeft aangevoerd. De periode waarover schade is geleden beloopt de periode gedurende welke de bewoning heeft plaatsgevonden en vangt niet aan met aanvang van de bouw, zoals door [wederpartij] is gesteld. Aangezien de huur van de bedrijfswoning is aangevangen op 30 april 1999 moet de schadeperiode worden vastgesteld op mei 1999 tot en met juni 2004, in totaal 61 maanden.
De rechtbank heeft het besluit van 1 september 2005 vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.4. Ter zitting in hoger beroep is door [wederpartij] aangegeven dat aan het verzoek om vergoeding van schade uitsluitend gederfd woongenot ten grondslag ligt zodat het verzoek om schade wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek om handhaving geen afzonderlijke bespreking behoeft. Het gaat immers nog slechts om één schadefactor.
2.5. Ter zitting in hoger beroep heeft het college te kennen gegeven het betoog dat ten tijde van het besluit van 26 mei 1998 een ander, rechtmatig besluit had kunnen worden genomen, dat naar aard en omvang eenzelfde schade tot gevolg zou hebben gehad, niet langer te handhaven.
2.6. Het college bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [wederpartij] als gevolg van het besluit van 26 mei 1998 schade wegens gederfd woongenot heeft geleden. Volgens het college volgt uit het door De Bont Adviesbureau Bestuursrechtelijke Schadevergoedingen (hierna: De Bont ABS) uitgebrachte advies dat niet aannemelijk is dat hinder door (verkeers)bewegingen behorend bij de woonfunctie tot schade heeft geleid.
Dit betoog slaagt niet. Zoals hierna in 2.12 zal worden overwogen, kan het door het college in hoger beroep overgelegde advies van De Bont ABS van 9 oktober 2006, opgesteld naar aanleiding van de aangevallen uitspraak, niet als een deugdelijke onderbouwing van dat standpunt gelden, aangezien De Bont ABS in zijn advies van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.
2.7. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar en het ongegrond verklaard.
Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.9. In voormeld besluit heeft het college, onder verwijzing naar het advies van De Bont ABS van 9 oktober 2006, het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Bont ABS heeft geadviseerd dat de woning van [wederpartij] is gelegen aan een weg, die, hoewel doodlopend, geen stille weg is, aangezien diverse woningen en bedrijven eraan zijn gelegen en in de directe omgeving een drukke provinciale weg is gelegen. De verkeersbewegingen in verband met één extra woning zijn - ook buiten kantoortijden - volgens De Bont ABS dermate gering dat geen sprake is van waardevermindering van de woning van [wederpartij]. Volgens De Bont ABS zal een redelijk handelend koper in zijn biedprijs rekening houden met (verkeers)bewegingen rond het bedrijfspand, ongeacht of deze het gevolg zijn van bewoning of behoren tot een bedrijfsfunctie.
2.10. [wederpartij] betoogt dat het college ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 21 augustus 2006, door opnieuw het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. Uit de aangevallen uitspraak volgt volgens hem dat hoe dan ook een schadevergoeding dient te worden toegekend, doch dat deze lager dient uit te vallen dan de door Goedhart getaxeerde schade.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft het besluit van 1 september 2005 vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Uit de aangevallen uitspraak volgt niet dat het college zonder meer gehouden was tot vergoeding van gederfd woongenot.
2.11. Het betoog van [wederpartij] dat het college ten onrechte alleen is ingegaan op de gestelde schade als gevolg van (verkeers)bewegingen, slaagt. Anders dan het college ter zitting heeft betoogd, heeft de rechtbank over andere schadefactoren die het woongenot in negatieve zin beïnvloeden niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat deze niet aanwezig zijn. De rechtbank heeft slechts geoordeeld dat de factoren directe inkijk in de tuin, woonkamer en slaapkamers en direct geluidscontact sterk gerelativeerd dienen te worden en dat daarmee de in het taxatierapport van Goedhart vermelde inbreuk op de privacy in belangrijke mate is gerelativeerd. Het college heeft deze factoren ten onrechte niet opnieuw bij zijn besluitvorming betrokken.
2.12. [wederpartij] betoogt verder dat het college ten onrechte het advies van De Bont ABS heeft gevolgd, waarbij de schade is bepaald aan de hand van waardevermindering en als maatstaf is gehanteerd of een redelijk handelende koper in zijn biedprijs rekening zou houden met bewoning van de woning aan de achterzijde van het perceel van [wederpartij].
Dit betoog slaagt eveneens. In het advies van oktober 2006 is De Bont ABS er ten onrechte van uitgegaan dat ter beoordeling stond wat een redelijk denkend en handelend koper zou bieden voor de woning van [wederpartij], zoals van belang bij de beoordeling van een verzoek om planschade wegens een rechtmatig in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vermeld besluit. [wederpartij] heeft zijn schadeverzoek evenwel gebaseerd op het onrechtmatige besluit van 26 mei 1998, voor zover daarbij een bouwvergunning is verleend voor een bedrijfswoning, dat tot tijdelijk gederfd woongenot heeft geleid. Daarbij is in aanmerking genomen dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, [wederpartij] uitgaat van een abstracte schadeberekening; de getaxeerde huurprijs op de vrije markt exclusief de bedrijfswoning minus de getaxeerde huurwaarde inclusief de bedrijfswoning. Het college is ten onrechte uitgegaan van de juistheid van het advies van De Bont ABS en heeft dit ten onrechte aan het besluit van 31 oktober 2006 ten grondslag gelegd.
2.13. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 31 oktober 2006 is gegrond. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens schending van artikel 3:9 van de Awb.
Het college heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van [wederpartij] dat, mocht het hoger beroep van het college ongegrond zijn, het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 31 oktober 2006 gegrond zijn en dat besluit voor vernietiging in aanmerking komen, de Afdeling in het kader van finale geschilbeslechting de zaak zelf afdoet als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb. De Afdeling overweegt dienaangaande als volgt.
2.14. [wederpartij] heeft naar aanleiding van het besluit van 31 oktober 2006 een taxatierapport van Goedhart van 12 december 2006 overgelegd. Het betoog van het college dat dit rapport niet als een contra-expertise is aan te merken, faalt. Anders dan in het advies van De Bont ABS, wordt in het taxatierapport van 12 december 2006 uitgegaan van de juiste uitgangspunten bij de berekening van de door [wederpartij] gestelde schade. Op basis van dat taxatierapport acht de Afdeling aannemelijk dat sprake was van schade als gevolg van extra verkeersbewegingen, ook buiten kantoortijden, en contactgeluiden, mede gelet op het aan de voorzijde van het bedrijfspand gesitueerde terras, dat direct aan de tuin van [wederpartij] grenst. Het draadglas vermindert weliswaar de directe inkijk in de tuin en woning van [wederpartij] aanmerkelijk doch verhult niet de bewegingen van de bewoners waardoor inbreuk op de privacy aannemelijk is. De Afdeling weegt deze inbreuk echter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, minder zwaar dan Goedhart.
De Afdeling ziet aanleiding om de te vergoeden schade wegens gederfd woongenot ex aequo et bono te bepalen op € 150,00 per maand. Zoals de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft overwogen, heeft [wederpartij] gedurende 61 maanden schade geleden, zodat [wederpartij] aanspraak maakt op een bedrag € 9.150,00 aan schadevergoeding.
2.15. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het tegen het besluit van 31 oktober 2006 ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude van 31 oktober 2006, kenmerk I-AZ/EB/02839;
IV. verklaart het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om schadevergoeding gegrond;
V. bepaalt dat de gemeente Jacobswoude aan [wederpartij] een bedrag van € 9.150 (zegge: negenduizend honderdvijftig euro) moet betalen binnen twee weken na openbaarmaking van deze uitspraak;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.610,00 (zegge: zestienhonderdtien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente van Jacobswoude aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de gemeente van Jacobswoude aan [wederpartij] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007