200701321/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "Koninklijke Roei- en Zeilvereniging Het Spaarne", gevestigd te Heemstede,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06-5967 van de rechtbank Haarlem van 9 januari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluiten van onderscheidenlijk 29 november 2005 en 8 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het aanbrengen van onderscheidenlijk een passantensteiger (parallel aan het Jaagpad ter hoogte van molen "De Eenhoorn") en een kanosteiger (parallel aan het Jaagpad ten noorden van de Balkenbrug) in het Spaarne te Haarlem.
Bij besluit van 31 mei 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, de door appellante daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2007, verzonden op 11 januari 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 21 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [bestuursleden], en haar [adviseur], en het college, vertegenwoordigd door drs. J.R. Hartmans en P.A.M. Cameron, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De aanlegsteiger van appellante is gelegen tegenover de twee voorziene steigers.
2.2. Het aanbrengen van de steigers is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuid-Schalkwijkerweg". Om de aanleg daarvan mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2007, in zaakno.
200606031/1, wordt overwogen dat de door gedeputeerde staten van Noord-Holland in overeenstemming met de inspecteur vastgestelde lijst met categorieën van gevallen waarvoor met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling kan worden verleend, ten tijde van de beslissing op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze bekend was gemaakt. Hieruit volgt dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstellingen te verlenen voor het aanbrengen van de steigers. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank, door, uitgaande van het advies van de Havendienst van de gemeente Haarlem van 17 oktober 2006, te overwegen dat het college in redelijkheid tot de vrijstellingen heeft kunnen besluiten, heeft miskend dat door de aanwezigheid van de steigers en het gebruik dat daarvan gemaakt zal worden, de situatie voor haar roeileden ter plaatse en andere watergebruikers onveilig wordt. Ter toelichting heeft zij twee rapporten van [adviseur] van 26 februari 2007 en mei 2007 overgelegd.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de situatie op het Spaarne door de aanwezigheid en het gebruik van de twee steigers marginaal zal veranderen en de situatie niet onveilig zal zijn, wanneer door de vaarwatergebruikers de verkeersregels in acht worden genomen. Ter nadere onderbouwing van de in bezwaar gehandhaafde vrijstellingen heeft het college een memo van Alkyon, Hydraulic Consultancy & Research van 9 maart 2007 (hierna: Alkyon) overgelegd. Alkyon heeft onderzocht of de breedte van het vaarwater ter plaatse van de voorziene steigers voldoende is voor de veiligheid van de vaarwatergebruikers. In het memo is getoetst aan de normen van het "krappe profiel" uit de Richtlijnen Vaarwegen 2005 dat bij besluit van 10 februari 2006 is vastgesteld door de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de RVW).
2.4.2. In hoger beroep is niet meer in geschil dat rekening houdend met de aanleg en het gebruik van de steigers het vaarwater ter plaatse van de aanlegsteiger van appellante vijftig meter breed is.
Van het Spaarne wordt gebruik gemaakt door beroepsvaartuigen, recreatievaartuigen, passagiersvaartuigen en leden van de roeivereniging. Zoals in het advies van de Havendienst is vermeld, geeft het aanleggen en wegvaren van recreatie- en passagiersvaartuigen bij de voorziene steigers extra belasting voor het vaarverkeer ter plaatse. Niet in geschil is dat roeiers om te kunnen aanleggen bij de aanlegsteiger van appellante, met hun boot het Spaarne ter plaatse schuin moeten oversteken. Met de enkele verwijzing naar de voor het gebruik van het vaarwater geldende regels wordt in het door het college overgenomen advies van de Havendienst miskend dat zowel de aanwezigheid van meerdere soorten vaartuigen als de omstandigheid dat de locatie ter plaatse wordt gekenmerkt door het (moeten) oversteken van een aantal roeiboten een op deze aspecten toegespitste beschouwing van de veiligheidsrisico's vereist. Anders dan de rechtbank acht de Afdeling de gegeven motivering dan ook niet toereikend. De naar aanleiding van het rapport van Burgers van 26 februari 2007 met het memo van Alkyon gegeven nadere toelichting maakt dit niet anders. Nog daargelaten of de gegeven situatie toetsing aan het zogenoemde "krappe profiel" rechtvaardigt, moet immers worden vastgestelde dat daarin, uitgaande van het gegeven dat roeiboten de laagste in rangorde van voorrang zijn, wordt erkend dat door de gebrekkige manoeuvreerbaarheid van roeiboten risicovolle situaties kunnen ontstaan en in de praktijk inschikkelijkheid van overige vaarwatergebruikers ongelukken voorkomt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 31 mei 2006, voor zover daarin het bezwaar van appellante ongegrond is verklaard, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 januari 2007 in zaak no. AWB 06-5967;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 31 mei 2006, voor zover daarin het bezwaar van appellante ongegrond is verklaard;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.893,11 (zegge: tweeduizend achthonderddrieënnegentig euro en elf cent); het dient door de gemeente Haarlem aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Haarlem aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00+€ 422,00 = € 703,00 (zegge: zevenhonderddrie euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007