200702335/2.
Datum uitspraak: 28 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 26 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Oldenzaal het bestemmingsplan "Meijbree-Haerbroek" vastgesteld.
Bij besluit van 11 september 2006, kenmerk RWB/2006/580, heeft verweerder over de goedkeuring van het plan beslist.
Bij uitspraak van 11 januari 2007, no. 200607559/2, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Bij brief van 21 februari 2007, kenmerk 2007/0117793, heeft verweerder medegedeeld dat het bestemmingsplan van rechtswege is goedgekeurd.
Tegen het goedkeuringsbesluit van rechtswege hebben onder meer verzoekers bij brief van 2 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2007, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij faxbericht van 13 juni 2007 hebben verzoekers nadere stukken in het geding gebracht.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door drs. H.E. Winkelman, juridisch adviseur te Rosmalen, is verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Oldenzaal, vertegenwoordigd door J. Oude Avenhuis, ambtenaar van de gemeente. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het gebied Meijbree-Haerbroek ten noordoosten van het centrum van Oldenzaal. Voor zover hier van belang voorziet het plan in een winkelbestemming voor de percelen [locaties a] alsmede in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningbouw voor de percelen [locaties b].
2.3. Verzoekers exploiteren op de percelen [locaties a] een winkelpand. Zij stellen dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan de hiervoor genoemde winkelbestemming. Verzoekers voeren aan dat de percelen binnen het concentratiegebied voor centrumvoorzieningen liggen en dat een daarmee overeenstemmende bestemming met ruimere gebruiksmogelijkheden moet worden toegekend. Het voorgaande plan voorziet wel in ruimere gebruiksmogelijkheden, aldus verzoekers.
2.3.1. De Voorzitter overweegt hierover dat het verzoek ertoe strekt dat ruimere gebruiksmogelijkheden worden geboden dan die waarin het bestemmingsplan voorziet. Of de goedkeuring van rechtswege terecht is verleend, is een vraag die in de bodemprocedure beantwoord moet worden. De Voorzitter acht een schorsing van het bestreden besluit met het doel vooruitlopend op de bodemprocedure de ruimere gebruiksmogelijkheden te bieden, te verstrekkend. Nog daargelaten de vraag of het voorgaande plan daadwerkelijk voorziet in de gewenste gebruiksmogelijkheden, hetgeen van de zijde van de gemeenteraad is weersproken, is de Voorzitter niet gebleken van een zodanig zwaarwegend belang van verzoekers bij het van kracht laten blijven van het voorgaande plan, dat het bestreden besluit in zoverre niettemin geschorst zou moeten worden.
2.4. Wat betreft de percelen [locaties b] stellen verzoekers dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan de wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw. Verzoekers voeren aan dat met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid woonbebouwing mogelijk wordt gemaakt die te dicht bij hun bedrijfspanden aan de Molenstraat komt te staan. Zij vrezen dat dit kan leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering.
2.4.1. De Voorzitter is van oordeel dat, nu woningbouw is voorzien op gronden waarop de in artikel 18, vijfde lid, van de planvoorschriften vervatte wijzigingsbevoegdheid rust, in zoverre geen spoedeisend belang aanwezig is, aangezien eerst na het inwerkingtreden van een wijzigingsplan, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan en namens het gemeentebestuur aannemelijk is gemaakt dat op korte termijn geen gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. De omstandigheid, dat voor de bouw van een appartementencomplex een vrijstelling ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) is verleend, brengt evenmin met zich mee dat in dit geval spoedeisend belang aanwezig is bij het schorsen van het plandeel waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft. De Voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat de inwerkingtreding van het plandeel geen gevolgen heeft voor de vrijstellingsprocedure, omdat de inwerkingtreding van het plandeel de bouw van het appartementencomplex niet mogelijk maakt. De vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO dient te zijn gegrond op een zelfstandige ruimtelijke onderbouwing aangezien in afwijking van de bestemmingen "Bedrijf" en "Wonen" zal worden gebouwd. Tegen het verlenen van de bouwvergunning en vrijstelling staan rechtsmiddelen open en de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling kan in dat kader ten volle aan de orde komen.
Teneinde te vermijden dat aan de aanduiding "Wijzigingsgebied IV" en aan artikel 18, vijfde lid, van de planvoorschriften betekenis wordt toegekend in de procedure ingevolge artikel 19 van de WRO, en uit de inwerkingtreding van deze planonderdelen zou worden afgeleid dat de bestemming "Wonen" met de bestemmingscategorie "W3" ter plaatse als een gegeven moet worden beschouwd, schorst de Voorzitter deze plandelen om in elk opzicht te vermijden dat het zelfstandige toetsingskader voor de nog te nemen besluiten in de vrijstellingsprocedure door de inwerkingtreding van voormelde planonderdelen wordt beïnvloed.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene bestaat aanleiding het verzoek gedeeltelijk toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Voor het overige dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6. Verweerder dient ten aanzien van verzoekers op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het goedkeuringsbesluit van rechtswege ten aanzien van de aanduiding "Wijzigingsgebied IV" alsmede artikel 18, vijfde lid, van de planvoorschriften;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2007