200700404/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "De Kring, Vereniging voor Cultuur en Milieubehoud", gevestigd te Weert,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Weert,
verweerder.
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft verweerder het verzoek van appellante om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de schietinrichting van de vereniging "Schutterij St. Antonius" (hierna: vergunninghoudster) op het perceel Grotesteeg 10 te Altweerterheide, gemeente Weert, afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2006, verzonden op 7 december 2006, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante en vergunninghoudster. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door E.P.H.P.T. Haanen en G.L. Verhagen, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Truijen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In de inrichting wordt met buksen op een schietboom geschoten. Op 2 februari 1982 is een vergunning krachtens de Hinderwet verleend voor het oprichten en in werking hebben van de schietinrichting. Bij besluit van 5 juli 2005 heeft verweerder met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer voorschriften behorende bij de op 2 februari 1982 aan appellante verleende vergunning ingetrokken en daaraan nieuwe voorschriften verbonden.
2.2. In vergunningvoorschrift C.3 is, voor zover hier van belang, bepaald dat achter het doel een kogelvanger moet zijn aangebracht.
2.3. Niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het primaire besluit werd geschoten zonder kogelvanger, zodat voorschrift C.3 werd overtreden. Gelet hierop was verweerder bevoegd tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Partijen zijn verdeeld over de vraag of ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concreet uitzicht bestond op legalisatie. Volgens appellante is dit niet het geval. Zij betoogt dat door de vergunninghoudster weliswaar een aanvraag om bouwvergunning voor de kogelvanger is ingediend, maar dat zij verwachtte dat deze vergunning niet voor de aanvang van het nieuwe schietseizoen op 1 april 2007 zou worden verleend. Zij vreest daarom dat ook in het nieuwe schietseizoen zonder kogelvanger zal worden geschoten.
2.5.1. De vergunninghoudster heeft op 25 oktober 2006, dus vóór het nemen van het bestreden besluit, een aanvraag om bouwvergunning voor de kogelvanger ingediend. Aannemelijk is geworden dat de kogelvanger binnen het vigerende bestemmingsplan past. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat bedoelde bouwvergunning reeds vóór 1 april 2007 is verleend en dat de vergunninghoudster al eerder de bestaande schietboom had verwijderd, waardoor schieten zonder kogelvanger niet langer mogelijk was. Gelet hierop is verweerder er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op goede gronden vanuit gegaan dat er sprake was van een concreet uitzicht op legalisatie, zodat verweerder terecht heeft afgezien van handhavend optreden.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voor zover appellante heeft verzocht verweerder ook bij ongegrondverklaring van haar beroep in de proceskosten te veroordelen, ziet de Afdeling in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht geen grond om dit verzoek in te willigen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Fransen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007