ECLI:NL:RVS:2007:BA8720

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703596/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan Linge-Oever Kaas B.V. te Deil

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 juni 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Linge-Oever Kaas B.V.", gevestigd te Deil. De zaak betreft een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen was opgelegd op 21 mei 2007, met betrekking tot een inrichting aan de Beemdstraat 4B te Deil. Verweerder stelde dat de inrichting in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer in werking werd gehouden zonder de vereiste vergunning.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 juni 2007 is de zaak behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door ing. J. Geleijns en B.J. de Groot, en verweerder door ing. H.B.J. Berntzen en M.L.C. Laurey. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de inrichting in hoofdzaak bestemd is voor het opslaan van kazen en dat de lichte bewerkingen en het koelen van de kazen niet maken dat de inrichting niet binnen de werkingssfeer van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer valt.

De Voorzitter oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen, omdat de inrichting niet vergunningplichtig is volgens het Besluit. De voorlopige voorziening werd getroffen door het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen te schorsen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan verzoekster, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met vergunningplicht en de toepassing van bestuursdwang.

Uitspraak

200703596/1.
Datum uitspraak: 29 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Linge-Oever Kaas B.V.", gevestigd te Deil,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2007 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot een inrichting van verzoekster aan de Beemdstraat 4B te Deil (hierna: de inrichting).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ing. J. Geleijns en B.J. de Groot, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. H.B.J. Berntzen en M.L.C. Laurey, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], derdebelanghebbende, daar als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Verweerder heeft bij het bestreden besluit een last onder dwangsom opgelegd omdat de inrichting in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer in werking zou worden gehouden.
2.2.    Verzoekster betoogt dat de inrichting niet vergunningplichtig is omdat het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) hierop van toepassing is.
2.3.    Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben.
Ingevolge het tweede lid geldt dit verbod niet voor inrichtingen die behoren tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin de bij die algemene maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting. Het Besluit is een dergelijke algemene maatregel van bestuur.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is dit van toepassing op een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is voor het opslaan, overslaan en transporteren over de weg, van goederen of producten.
2.4.    De Voorzitter stelt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, vast dat de inrichting in hoofdzaak bestemd is voor het opslaan van kazen. Anders dan verweerder heeft betoogd is de Voorzitter voorshands van oordeel dat het uitvoeren van lichte bewerkingen aan de kazen en het koelen ervan niet maakt dat inrichting niet in hoofdzaak is bestemd voor het opslaan van producten. Ook overigens is niet gebleken dat de inrichting niet binnen de werkingssfeer van het Besluit valt
Gezien het vorenstaande was verweerder niet bevoegd een last onder dwangsom op te leggen wegens strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.5.    De Voorzitter ziet aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen van 21 mei 2007, kenmerk BM/2007-3733;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 701,76 (zegge: zevenhonderdeen euro en zesenzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Geldermalsen aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Geldermalsen aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hardeveld
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2007
312