ECLI:NL:RVS:2007:BA8724

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700253/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving met betrekking tot demagnetiseerstation van het Ministerie van Defensie te Middelharnis

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 juli 2007 uitspraak gedaan over een beroep van Kadeweg B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis. Het college had op 10 juli 2006 een verzoek van Kadeweg B.V. om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een demagnetiseerstation, gelegen aan de buitendijk te Middelharnis, afgewezen. Kadeweg B.V. stelde dat de activiteiten van het demagnetiseerstation niet in overeenstemming waren met de Wet milieubeheer en dat handhaving noodzakelijk was. Het college verklaarde het bezwaar van Kadeweg B.V. ongegrond, waarna Kadeweg B.V. beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 mei 2007, waarbij Kadeweg B.V. werd vertegenwoordigd door mr. M.P.Ph.M. Weerts en het college door C.H. Overweel. De Minister van Defensie was ook als partij aanwezig, vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg, ing. C.J.M. Vos en ing. L.R.E. Veenstra.

De Raad overwoog dat volgens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer het verboden is om zonder vergunning een inrichting te veranderen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de activiteiten van de schepen die op het Haringvliet varen en aan de steiger aanmeren, geen onderdeel uitmaken van de inrichting van het demagnetiseerstation. De Afdeling concludeerde dat er geen uitbreiding of wijziging van de inrichting had plaatsgevonden en dat het college terecht had afgewezen om handhavend op te treden. Het beroep van Kadeweg B.V. werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200700253/1
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Kadeweg B.V.", gevestigd te Uithuizen,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2006 heeft verweerder een verzoek van appellante om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot het demagnetiseerstation, gelegen aan de buitendijk te Middelharnis, van het Ministerie van Defensie, afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2006, verzonden op 5 december 2006, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 februari 2007.
Bij brief van 5 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.P.Ph.M. Weerts, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door C.H. Overweel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg, ing. C.J.M. Vos en ing. L.R.E. Veenstra als, partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting te veranderen of de werking daarvan te veranderen.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder inrichting verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
Krachtens het derde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen die nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken. Aan dit artikellid is uitvoering gegeven in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer
Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, wordt elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Daarbij worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.2.    Bij besluit van 25 maart 1997 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de Staat der Nederlanden, Ministerie van Defensie, DGW&T Directie Zuid-Holland, een oprichtingsvergunning voor een demagnetiseerstation aan de buitendijk te Middelharnis verleend. Blijkens de milieuvergunning en de daarvan deel uitmakende aanvraag behoren tot de inrichting het aan de Buitendijk gelegen meethuis en het in het Haringvliet gelegen magnetisch meetkruis.
2.3.    Appellante betoogt dat de aan meting via het meethuis onderworpen schepen die op het Haringvliet varen en aan de steiger aan de Buitendijk aanmeren behoren tot de bestaande inrichting. Appellante betoogt voorts dat de oprichtingsvergunning uit 1997 niet op alle daar plaatsvindende activiteiten ziet. Om die reden dient verweerder handhavend tegen de vergunninghouder op te treden, aldus appellante.
2.3.1.    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat noch de op het Haringvliet noch de aan de steiger verrichte activiteiten onderdeel uitmaken van de inrichting en dat er geen uitbreiding of wijziging van de inrichting heeft plaatsgevonden, zodat geen aanleiding bestaat om tot handhaving over te gaan.
2.3.2.    De inrichting wordt gedreven door de Defensie Vastgoed Dienst, onderdeel van het Ministerie van Defensie. Jaarlijks verricht het Marine Elektronisch en Optisch Bedrijf (MEOB) 10 tot 14 metingen aan marineschepen, met name mijnenjagers. Een meting duurt in totaal ongeveer 4 dagen van 08.00 tot 20.00 uur. De schepen bevinden zich dan op het open water. Na de meetsessies liggen de schepen van 20.00 tot 08.00 uur en bij de eindbriefing op de laatste dag (ongeveer 2 uur) aan de kade. Op de bodem van het Haringvliet ligt in openbaar vaarwater een met 17 sensoren uitgerust permanent magnetisch meetkruis dat zelf géén elektromagnetische velden genereert, maar het magnetisme van een over het meetkruis heen varend schip registreert. De daarbij gemeten gegevens worden in het meethuis op de wal zichtbaar gemaakt en vastgelegd. De sensoren worden gevoed door twee kabels lopend vanuit het meethuis met een spanning van 24 Volt. Indien bij het te onderzoeken schip wordt gemeten dat het schip teveel magnetisme, als beschreven in de oprichtingsvergunning, onder het hoofd "Beschrijving inrichting", uitstraalt, kan het magnetisme op het schip worden aangepast, waarna het schip ter controle wederom over het meetkruis vaart totdat het schip een acceptabel niveau van magnetische uitstraling heeft bereikt. Verder wordt het geluidniveau van de schepen gemeten, waarvoor op een diepte van 14 meter twee met een kabel aan de wal verbonden hydrofoons in het water zijn geplaatst waarmee het geluidsniveau in frequentie en intensiteit wordt vastgelegd.
2.3.3.    De aan een meting onderworpen schepen maken bij en met het oog op het metingsproces gebruik van openbaar vaarwater en onderscheiden zich naar het oordeel van de Afdeling voor de toepassing van de Wet milieubeheer niet van de overige schepen die op dit openbare vaarwater varen. Dat ten behoeve van een meting gedurende de dag meerdere vaarbewegingen worden gemaakt in het deel van Haringvliet waar het meetkruis is gelegen, maakt dit niet anders. Niet ten onrechte is verweerder er van uitgegaan, dat het varen van de schepen in het Haringvliet tijdens de metingen geen onderdeel is van het in werking zijn van de inrichting. Wat betreft het gebruik van de steiger voor het aan- en afmeren van de schepen is ter zitting gebleken, dat de steiger vrij toegankelijk is en kan worden gebruikt door anderen dan vergunninghouder, hetgeen ook gebeurt. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen de beperkte frequentie en intensiteit van het gebruik van de steiger door aan een meting onderworpen schepen maakt deze geen deel uit van de inrichting. Verweerder was derhalve niet bevoegd handhavend op te treden. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder het verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen. Met betrekking tot het beroep van appellante op de richtlijnen 79/409/EEG (Vogelrichtlijn) en 92/43/EEG (Habitatrichtlijn) verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 21 februari 2007, no. 200606386/1 (www.raadvanstate.nl). Gezien het vorenstaande behoeft dit geen verdere bespreking.
2.4.    Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007
191-209