ECLI:NL:RVS:2007:BA9125

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701896/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning en medische behandeling in Rusland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 12 februari 2007 een besluit van de minister tot afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft vernietigd. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag, waarbij de minister had gesteld dat er voldoende medische behandelmogelijkheden in Rusland aanwezig zijn, specifiek in Moskou. De rechtbank oordeelde echter dat de medische behandeling in Moskou voor de vreemdeling in absolute zin onbereikbaar was, en dat het Bureau Medische Advisering (BMA) niet voldoende had onderbouwd dat adequate behandelmogelijkheden in Rusland beschikbaar waren.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De Raad stelt vast dat de minister zich niet kon baseren op de adviezen van het BMA, aangezien deze adviezen niet voldeden aan de criteria van de Vreemdelingencirculaire 2000. De Raad concludeert dat de staatssecretaris in zijn grieven niet kan worden gevolgd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak voor de minister om adequaat onderzoek te doen naar de beschikbaarheid van medische behandelingen in het land van herkomst van de vreemdeling. De Raad van State onderstreept dat het niet voldoende is om enkel te verwijzen naar behandelmogelijkheden in Moskou, terwijl er substantiële twijfels bestaan over de toegankelijkheid en adequaatheid van die behandelingen.

Uitspraak

200701896/1.
Datum uitspraak: 27 juni 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/38311 van de rechtbank
’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 12 februari 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2006 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 februari 2007, verzonden op 15 februari 2007, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de Minister van Justitie, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris klaagt in de grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu de vreemdeling in bezwaar gemotiveerd heeft betwist dat de door de minister genoemde behandeling in Moskou beschikbaar is, hij hier nader onderzoek naar had moeten doen en het besluit van 19 juli 2006 in zoverre onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Voorts klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij, gezien de door de vreemdeling aangevoerde bijzondere omstandigheden, had moeten beoordelen of op grond daarvan aanleiding bestond hem in afwijking van de in paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) gestelde voorwaarden vrij te stellen van het vereiste van het beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf en voormeld besluit ook in zoverre ondeugdelijk is gemotiveerd. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank aldus miskend dat in voormeld besluit mede op de behandelmogelijkheden in Briansk is gewezen.
2.1.1. In reactie op het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 2 januari 2006, dat ertoe strekt dat - samengevat weergegeven en voor zover thans van belang - er voldoende adequate behandelmogelijkheden in Rusland aanwezig zijn, aangezien hemodialyse in het City Hospital no. 22 te Moskou mogelijk is en alle benodigde medicatie daar verkrijgbaar is en de vreemdeling onder nader genoemde voorwaarden in staat is te reizen, heeft de vreemdeling een brief van zijn behandelend arts van 11 januari 2006 overgelegd, volgens wie het niet veilig is om de vreemdeling naar een dialysecentrum in Rusland over te plaatsen voordat een patiëntenoverdracht is geregeld, omdat dialyse driemaal per week noodzakelijk is. Daarbij wijst de arts op een e-mailbericht van een medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 23 maart 2005, waarin staat dat - samengevat weergegeven - in het regionale ziekenhuis in Briansk een mogelijkheid tot het ondergaan van dialyse bestaat en dat dat ook de enige plaats is waar de vreemdeling naartoe zou kunnen, maar dat er een wachtlijst is.
Naar aanleiding van voormelde brief heeft het BMA in een aanvullend advies van 2 februari 2006 opgemerkt dat het de taak van het BMA is de mogelijkheden voor medische behandeling voor de vreemdeling in het land van herkomst te onderzoeken, uit welk onderzoek is gebleken dat behandeling in Moskou mogelijk is. Volgens het BMA zijn dan ook voldoende medische behandelmogelijkheden in het land van herkomst beschikbaar en is aanpassing van het advies van 2 januari 2006 niet noodzakelijk.
2.1.2. Vooropgesteld moet worden dat het hoger beroep zich niet richt tegen rechtsoverweging III.6.1 van de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - de in Moskou geboden medische behandeling voor de vreemdeling in absolute zin onbereikbaar en derhalve niet beschikbaar is, hetgeen volgens de rechtbank niet slechts op de feitelijke toegankelijkheid in de zin van, ten tijde hier van belang, paragraaf B8/4 van de Vc 2000 ziet. Nu ervan moet worden uitgegaan dat medische behandeling van de vreemdeling niet in Moskou kan plaatsvinden, terwijl het BMA voor het oordeel dat er voor hem voldoende adequate behandelmogelijkheden in Rusland aanwezig zijn, uitsluitend op de behandelmogelijkheid in Moskou heeft gewezen, beantwoorden de BMA adviezen in zoverre niet langer aan de criteria van, ten tijde hier van belang, paragraaf B8/3.3 van de Vc 2000. Niet valt in te zien dat de minister op grond van eigen medische deskundigheid of een mededeling van een medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken het advies van het BMA tot de situatie in Briansk heeft kunnen uitbreiden. Door het standpunt dat de behandeling die de vreemdeling hier te lande ondergaat in Rusland voorhanden is, op de BMA adviezen te baseren, heeft de minister het in beroep bestreden besluit derhalve in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
Reeds hierom falen de grieven.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en
mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Schuurman
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007
282-490.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak