200607671/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder.
Bij besluit van 5 september 2006 heeft verweerder nadere eisen, als bedoeld in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit), gesteld met betrekking tot de horeca-inrichting "Danscafe De Speedy" van appellant, gelegen op het perceel Hof 122 te Bergeijk. Dit besluit is op 21 september 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 november 2006.
Bij brief van 5 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 maart 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. drs. I.F.M. Kwint, en verweerder, vertegenwoordigd door B.J.G.M. Follon en ing. S. van der Sterren, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is op verzoek van appellant als deskundige gehoord [deskundige].
2.1. Verweerder heeft het bestreden besluit voorbereid met toepassing van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure. De brief van appellant van 19 oktober 2006 wordt daarom als beroepschrift aangemerkt.
2.2. Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit, voor zover hier van belang, mag het equivalente geluidniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, in een in- of aanpandige woning niet meer bedragen dan 35, 30 en 25 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder nadere eisen gesteld die erop zijn gericht dat tijdens het ten gehore brengen van (live)muziekgeluid in de inrichting wordt voldaan aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit gestelde grenswaarden voor het equivalente geluidniveau in de aanpandige woning [locatie]. Voor zover hier van belang, mag op grond van de nadere eis 1 - kort gezegd - het geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige muziekinstallatie niet hoger zijn dan 100, 95 en 90 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Om hieraan te voldoen dient de muziekinstallatie te zijn voorzien van een geluidbegrenzer, die niet hoger mag worden ingesteld dan 90 dB(A) in de nachtperiode.
2.4. Appellant heeft bezwaren tegen de aan de nadere eisen ten grondslag liggende geluidmetingen, die op 24 juni 2005 zijn uitgevoerd door de Milieudienst Regio Eindhoven en waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapportage met nummer 417879 (hierna: de geluidrapportage). Volgens appellant zijn de metingen en berekeningen niet op de juiste wijze uitgevoerd, zodat bij het stellen van de nadere eisen is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Onder verwijzing naar een in zijn opdracht door het adviesbureau "Kupers & Niggebrugge" opgesteld rapport van 17 oktober 2006, nr. B0500579aaA2.jk, voert hij in het bijzonder aan dat ten onrechte een strafcorrectie van 10 dB(A) op de gemeten waarden is toegepast, omdat niet is nagegaan of het muziekgeluid van de inrichting in de aanpandige woning [locatie] afzonderlijk hoorbaar is, aldus appellant.
2.5. In de toelichting bij het Besluit is vermeld dat het kan voorkomen dat bijzondere geluiden zoals tonale-, impulsachtige- of muziekgeluiden waarneembaar zijn ter plaatse van de ontvanger en dat deze waarneembare bijzondere geluiden zwaarder worden beoordeeld dan omgevingseigen en geaccepteerde geluiden. Voor geluiden veroorzaakt door muziek wordt bij hoorbaarheid bij de ontvanger een toeslag op de gemeten waarde gerekend van 10 dB(A).
Uit de geluidrapportage en de daarbij behorende bijlagen blijkt dat een toeslag van 10 dB(A) op de in de woning gemeten waarden is gerekend in verband met het muziekgeluid van de inrichting. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de Milieudienst Regio Eindhoven tijdens de geluidmeting in de nachtperiode op 24 juni 2005 niet heeft gecontroleerd of het muziekgeluid afzonderlijk hoorbaar is geweest in de aanpandige woning [locatie]. Gelet hierop en nu appellant bij monde van zijn voornoemde deskundige Kupers gemotiveerd heeft gesteld dat het muziekgeluid niet afzonderlijk hoorbaar kan zijn geweest in de desbetreffende woning moet de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende voorbereiding niet zorgvuldig worden geacht. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk van 5 september 2006, kenmerk MA20060015;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.017,76 (zegge: duizendzeventien euro en zesenzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 622,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Bergeijk aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Bergeijk aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007