200700170/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot sub 1] en [vennoot sub 2], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 15 november 2004 heeft de gemeenteraad van Arnhem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 september 2004, het bestemmingsplan "Kronenburg / De Overmaat" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 mei 2005, nr. RE2004.107452, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Bij uitspraak van 5 april 2006, in zaak nr.
200506584/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd, voor zover goedkeuring is onthouden aan de aanduiding "tevens bedoeld voor fietsenhandel" ter plaatse van het perceel [locatie] en artikel 2.8, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 september 2006, nr. 2006-006254, het plan alsnog geheel goedgekeurd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 5 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoot sub 2], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn gehoord als partij [partijen], vertegenwoordigd door mr. T.E. van der Bent, advocaat te Zeist.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellante
2.3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding op de plankaart "tevens bedoeld voor fietsenhandel", ter plaatse van het perceel [locatie] en artikel 2.8, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften. Daarbij voert appellante aan dat zij diverse malen in gesprek is geweest met vertegenwoordigers van de gemeente om, evenals destijds [partij], een fietshandel op bedrijventerrein "De Overmaat" te kunnen beginnen. In die gesprekken heeft de gemeente zich steeds op het standpunt gesteld geen medewerking te kunnen verlenen aan vestiging van het bedrijf van appellante op bedrijventerrein "De Overmaat", terwijl appellante niet inziet waarom zij ter plaatse niet net als [partij] een fietsenhandel zou mogen beginnen.
Het standpunt van verweerder
2.4. Bij zijn besluit heeft verweerder in heroverweging de aanduiding op de plankaart "tevens bedoeld voor fietsenhandel", ter plaatse van het perceel [locatie] en artikel 2.8, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft hij hieraan goedkeuring verleend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2006 in zaak nr.
200506584/1blijkt dat tegen de aanwezigheid van [partij] ter plaatse niet kon worden opgetreden. Derhalve heeft hij er voor gekozen om in verband met verworven rechten de positieve bestemming van het bedrijf ter plaatse alsnog goed te keuren.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij Koninklijk Besluit (hierna: KB) van 21 november 1990, nr. 90.022495, is gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan "De Overmaat". Met vernietiging in zoverre van het besluit van verweerder van 23 juni 1987 is goedkeuring onthouden aan artikel 9 van de planvoorschriften en de bij het plan behorende categoriale bedrijvenlijst. De gemeenteraad heeft geen nieuw bestemmingsplan vastgesteld ingevolge artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.6. Bij uitspraak van 5 april 2006, in zaak nr.
200506584/1heeft de Afdeling het eerdere besluit van verweerder van 31 mei 2005, nr. RE2004.107452, vernietigd, voor zover goedkeuring is onthouden aan de aanduiding "tevens bedoeld voor fietsenhandel", ter plaatse van het perceel [locatie] en artikel 2.8, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften. In deze uitspraak is overwogen dat op grond van het bestemmingsplan "De Overmaat", op het perceel waarop het bedrijf van [partij] is gevestigd uitsluitend de bestemming "Handel en Nijverheid" rust, zonder bijbehorende planvoorschriften. Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld dat de bedrijfsvoering van appellante past binnen de toegekende bestemming en dat, nu de gemeenteraad niet is overgegaan tot het opstellen van een bestemmingsplan op grond van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, als toetsingskader het bestemmingsplan "De Overmaat" gold, met uitzondering van de delen waaraan ingevolge het KB van 21 november 1990 goedkeuring is onthouden. De Afdeling heeft op grond hiervan geoordeeld dat de fietsenhandel van [partij] als zodanig in het bestemmingsplan "De Overmaat" ook bestemd is en dat uit een oogpunt van rechtszekerheid bestaand gebruik dat in het vorige bestemmingsplan als zodanig was bestemd in beginsel opnieuw als zodanig dient te worden bestemd, indien niet aannemelijk is dat dit gebruik gedurende de planperiode zal worden beëindigd.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. De Afdeling stelt voorop dat bij haar uitspraak van 5 april 2006, in zaak nr.
200506584/1, het eerste goedkeuringsbesluit van verweerder van 31 mei 2005 slechts is vernietigd voor zover goedkeuring is onthouden aan de aanduiding "tevens bedoeld voor fietsenhandel", ter plaatse van het perceel [locatie] en artikel 2.8, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften. Dit laatste voorschrift had slechts betrekking op de gronden ten aanzien waarvan de aanduiding "tevens bedoeld voor fietsenhandel" was aangebracht en dat was uitsluitend het perceel [locatie].
Voor het overige is het eerste goedkeuringsbesluit van verweerder in beroep in stand gebleven en is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden. Gelet hierop kon door verweerder slechts opnieuw worden beslist over de door de Afdeling vernietigde, op het perceel [locatie] betrekking hebbende besluitonderdelen. In dit beroep kunnen derhalve door appellante ook slechts diezelfde besluitonderdelen in geding gebracht worden; de wens van appellante om haar bedrijf elders op het bedrijventerrein te mogen vestigen, kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen.
Nu appellante geen argumenten heeft aangedragen die tot het oordeel kunnen leiden dat de aan het perceel [locatie] toegekende bestemming dan wel de op dat perceel betrekking hebbende voorschriften in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening of anderszins tot stand zijn gekomen in strijd met het recht, moet de Afdeling tot de slotsom komen dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007