ECLI:NL:RVS:2007:BA9288

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200609435/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor autoshowroom en vuurwerkopslag in strijd met veiligheidsafstanden

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg voor het oprichten en in werking hebben van een autoshowroom en de opslag van consumentenvuurwerk. De vergunning werd verleend op 9 november 2006 en ter inzage gelegd op 16 november 2006. Appellanten hebben op 29 december 2006 beroep ingesteld tegen deze vergunning, waarbij zij aanvoerden dat de vergunning in strijd was met de veiligheidsafstanden zoals voorgeschreven in het Vuurwerkbesluit. De zaak werd behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 juni 2007.

De Afdeling overweegt dat de vergunning is verleend voor de opslag van maximaal 10.000 kilogram consumentenvuurwerk. Appellanten betogen dat de vergunning in strijd is met de veiligheidsafstanden, omdat er binnen de voorgeschreven afstand van 8 meter een woning is gelegen. De Afdeling stelt vast dat de woning zich niet binnen de in voorwaartse richting gemeten veiligheidsafstand van 8 meter bevindt, en dat er geen andere veiligheidsafstanden in acht genomen hoeven te worden. De Afdeling concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat het besluit niet met inachtneming van de veiligheidsafstanden tot stand is gekomen.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de bereikbaarheid van de inrichting voor hulpdiensten. De Afdeling concludeert dat de inrichting goed bereikbaar en toegankelijk is, en dat er geen aanleiding is voor het stellen van nadere eisen. Het beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2007.

Uitspraak

200609435/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een autoshowroom en een op- en overslag van consumentenvuurwerk op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 16 november 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 april 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2007, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door E.M. Arabi, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In de inrichting waarvoor vergunning is verleend, voor zover van belang, mag maximaal 10.000 kilogram consumentenvuurwerk worden opgeslagen.
2.2.    Ingevolge artikel 8.9 van de Wet milieubeheer draagt, voor zover van belang, het bevoegd gezag er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet.
In artikel 8.10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer is bepaald dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan strijd zou ontstaan met regels als bedoeld in artikel 8.9.
Het Vuurwerkbesluit is onder meer een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.44 van de Wet milieubeheer.
In artikel 2.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit is, voor zover van belang, bepaald dat degene die een inrichting drijft waar meer dan 1.000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, herverpakt of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1, onder A,B en D en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.
2.3.    Appellanten betogen dat verweerder de vergunning in strijd met de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden ingevolge bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit heeft verleend. In dit kader voeren zij aan dat de veiligheid van omwonenden niet kan worden gewaarborgd nu zich binnen de veiligheidsafstand van 8 meter een woning aan de [locatie 2] bevindt.
2.3.1.    In bijlage 3, onder B, sub 1.2, onder a, van het Vuurwerkbesluit is bepaald dat bij een inrichting waarin in totaal niet meer dan 10.000 kilogram consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, gemeten vanaf de bewaarplaats en de bufferplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht moet worden genomen.
2.3.2.    De woning aan de [locatie 2] is een kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit. Ingevolge voorschrift 1.2, onder a, van bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit wordt de veiligheidsafstand ten aanzien van kwetsbare objecten gemeten in voorwaartse richting. Daaronder wordt, volgens bijlage 3, onderdeel A, onder c, verstaan de afstand in zowel horizontale als verticale richting, gemeten in bolvorm vanaf het middelpunt van de deuropening van een ruimte en in de richting, zoals aangegeven in figuur 1, onder a, van de bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit. Uit de stukken is gebleken dat de deuren van de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats ten noordoosten zijn gericht. De woning aan de [locatie 2] is gelegen ten zuidwesten van de inrichting. Aldus bevindt de desbetreffende woning zich niet binnen de in voorwaartse richting gemeten veiligheidsafstand van 8 meter. Er is voorts geen sprake van veiligheidsafstanden, gemeten in achterwaartse richting, die ten aanzien van de betreffende woning in acht moeten worden genomen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het besluit niet met in achtneming van de veiligheidsafstanden tot stand is gekomen.
De Afdeling overweegt voorts dat het Vuurwerkbesluit voorschriften bevat met betrekking tot de constructie van de ruimte waarin vuurwerk wordt opgeslagen. Verder worden eisen gesteld met betrekking tot de brandwerendheid en de aanwezigheid van brandblusmiddelen. Voorts zijn onder meer gedragsregels gesteld om de risico's van de aanwezigheid van vuurwerk zoveel mogelijk te beperken. Aangezien niet is gebleken dat verweerder op onjuiste wijze rekening heeft gehouden met de uit het Vuurwerkbesluit voortvloeiende verplichtingen, treft dit beroepsonderdeel geen doel.
2.4.    Appellanten betogen voorts dat de bereikbaarheid van de inrichting voor de brandweer en politie niet optimaal is.
2.4.1.    Ingevolge artikel 2.2.3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vuurwerkbesluit kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in bijlage 1, onder B, opgenomen voorschriften ten aanzien van de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn.
2.4.2.    Gelet op de stukken, waaronder het deskundigenbericht, moet worden vastgesteld dat de inrichting goed bereikbaar en toegankelijk is. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met betrekking tot de bereikbaarheid geen nadere eisen hoeven te worden gesteld.
2.5.    Voor zover appellanten betogen dat verweerder in het kader van vuurwerkopslag tekort schiet bij de handhaving stelt de Afdeling vast dat het beroep zich in zoverre niet richt tegen de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en om die reden niet kan slagen.
Voor zover appellanten gronden hebben aangevoerd van planologische aard, hebben deze gronden geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van de Wet milieubeheer en kunnen deze reeds daarom niet slagen.
2.6.    Het beroep is ongegrond
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink     w.g. Van Leeuwen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007
373-541.