200604858/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Heusden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 juli 2005, het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan Heesbeen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 mei 2006, nummer 1140436, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief van 3 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2006, [appellant sub 2] bij brief van 12 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2006, en [appellant sub 3] bij brief van 25 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 6 maart 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2007, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en [appellant sub 2] zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M.T.G. Küper en ing. G.J.T. van Sommeren-Jacobs. [appellant sub 3] en verweerder zijn, met bericht, niet ter zitting verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. De Afdeling ziet geen aanleiding te oordelen dat aan de totstandkoming van het bestreden besluit een ernstig gebrek kleeft omdat [appellant sub 3], eerst na rappel, op 27 januari 2006 een uitnodiging heeft ontvangen voor de hoorzitting op 13 februari 2006. Een periode van ruim twee weken tussen de uitnodiging en de hoorzitting kan in het algemeen voldoende geacht worden om ten behoeve van de hoorzitting een toelichting op de ingediende bedenkingen voor te bereiden. Niet gebleken is dat deze periode in dit geval niet voldoende geacht moet worden.
2.4. De Afdeling ziet evenmin aanleiding te oordelen dat aan de totstandkoming van het bestreden besluit een gebrek kleeft omdat tijdens de hoorzitting is gebleken dat de gemeenteraad niet bekend was met de door [appellant sub 3] ingediende bedenkingen. Niet gebleken is dat appellant hierdoor in zijn belangen is geschaad, nu de gemeenteraad tijdens de hoorzitting alsnog is ingegaan op de bedenkingen van appellant.
Standpunt van appellanten
2.5. [appellante sub 1] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, in het bijzonder voor zover dat ziet op de voor haar agrarisch bedrijf aan de [locatie 1] op de plankaart opgenomen aanduiding 'Stankcirkel' en de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" W(o.2), voor zover deze binnen deze stankcirkel liggen. Appellante voert hiertoe aan dat de stankcirkel niet juist is geprojecteerd op de plankaart omdat van een onjuist emissiepunt is uitgegaan. Appellante stelt dat op grond van de geldende milieuvergunning in de meest westelijke stal vleesstieren mogen worden gehouden en dat deze stal op natuurlijke wijze wordt geventileerd, zodat de gevel van deze stal als emissiepunt dient te worden aangemerkt en niet, zoals verweerder stelt, de voorste ventilator op de noordoostelijke stal. Hierdoor reikt de stankcirkel verder in het plangebied dan op de plankaart is aangegeven. Appellante stelt dat voor de binnen deze cirkel geplande woningbouw geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en vreest dat de voorziene woningbouw haar zal belemmeren in haar bedrijfsvoering. Appellante vreest bovendien dat het plan zal leiden tot een waardevermindering van haar woning en bedrijf en stelt dat het op de weg van de gemeenteraad had gelegen de woonwijk elders te situeren, aangezien er binnen de gemeente Heusden locaties zijn die meer geschikt zijn voor woningbouw dan het plangebied.
Appellante vreest voorts dat het plan zal leiden tot verkeers- en parkeeroverlast. Zij voert hiertoe aan dat de Grotestraat een zeer beperkte verkeerscapaciteit heeft zodat de geringste toename van verkeersbewegingen zal leiden tot overlast en problemen ten aanzien van de ontsluiting van de Grotestraat. Appellante stelt dat haar woongenot hierdoor zal worden aangetast.
2.6. [appellant sub 2] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover dat de bouw van nieuwe woningen, onder meer op zijn perceel aan de [locatie 2], mogelijk maakt. Appellant stelt dat het plan voorziet in een te groot aantal woningen waardoor het landelijke karakter van het gebied wordt aangetast. Appellant voert hiertoe aan dat het gemeentebestuur in 1996 heeft toegezegd dat ter plaatse van de voormalige boerderij aan de Grotestraat 18 ongeveer 7 woningen zouden worden gebouwd en dat het plan hiermee in strijd is. Bovendien acht appellant het onzorgvuldig dat er niet met hem is overlegd over de woningbouwplannen op zijn perceel. Voorts stelt appellant dat de voorziene nieuwbouwwijk te lijden zal hebben onder luchtvervuiling (fijnstof) nu de woonwijk is voorzien in de directe omgeving van de provinciale weg N267. Daarnaast stelt appellant dat het gebied volgens milieudeskundigen van grote ecologische waarde is en als zodanig behouden dient te blijven. Bovendien bevinden zich in het plangebied vleermuizenconcentraties die hun leefgebied zullen verliezen als het plan wordt uitgevoerd. Ten slotte stelt appellant dat er binnen de gemeente Heusden locaties zijn die meer geschikt zijn voor woningbouw dan het plangebied.
2.7. [appellant sub 3] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij voert hiertoe aan dat het plan niet in verhouding staat tot de bestaande bebouwing in het plangebied en daardoor leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de dorpskern van Heesbeen. Bovendien zal de leefbaarheid in het dorp onder druk komen te staan omdat er geen voorzieningen aanwezig zijn. Appellant stelt bovendien dat het plan leidt tot aantasting van zijn woongenot nu het plan voorziet in woningbouw in de directe omgeving van zijn woning. Hierdoor zal zijn privacy ernstig worden aangetast, verliest hij zijn vrije uitzicht en zal hij te lijden hebben onder geluidsoverlast. Appellant vreest dan ook dat zijn woning in waarde zal dalen. Appellant stelt voorts dat het plan in strijd is met het gemeentelijke en provinciale beleid om verstening van het buitengebied tegen te gaan. Bovendien zal het plan leiden tot een toename van de verkeersintensiteit en voorziet het plan in onvoldoende ontsluitingsmogelijkheden om dit te ondervangen. Appellant stelt voorts dat de te realiseren woonwijk te lijden zal hebben onder geluidsoverlast veroorzaakt door de nabijgelegen provinciale weg N267. Volgens appellant is er onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieve locaties voor het plan. Bovendien is de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet aangetoond, nu de informatie daaromtrent niet in de plantoelichting is opgenomen, aldus appellant.
Ten slotte is het volgens appellant onduidelijk of er woningen binnen de stankcirkel van het agrarische bedrijf aan de [locatie 1] zijn voorzien, nu uit het bestreden besluit niet blijkt dat deze stankcirkel op de juiste wijze is vastgesteld.
2.8. Verweerder heeft het plan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder stelt dat de vleesstieren in strijd met de geldende milieuvergunning in de westelijke stal zijn gehuisvest en deelt het standpunt van de gemeenteraad dat voor het bepalen van de stankcirkel de geldende milieuvergunning als uitgangspunt dient te worden genomen en niet de met deze vergunning in strijd zijnde feitelijke situatie. Het verlenen van een vergunning voor de verplaatsing van het emissiepunt is niet mogelijk omdat een dergelijke verplaatsing niet alleen leidt tot een toename van het aantal woningen in de stankcirkel, maar ook tot een toename van hinder voor bewoners van een woning binnen de stankcirkel. Weliswaar wijkt de ligging van de vergunde stankcirkel enigszins af van de op de plankaart opgenomen stankcirkel, maar dit heeft volgens verweerder geen consequenties voor de ontwikkeling van onderhavige bouwlocatie aangezien het plan niet voorziet in woningbouw binnen de vergunde stankcirkel. De voorziene woningbouw zal [appellante sub 1] dan ook niet belemmeren in haar bedrijfsvoering.
Verweerder stelt daarnaast dat het uitgangspunt een beperkt aantal woningen te bouwen ter plaatse van de voormalige boerderij aan de Grotestraat 18 dateert uit 1996 en thans is achterhaald door het in het streekplan "Noord-Brabant 2002, Brabant in Balans" (hierna: het Streekplan) neergelegde beleid inzake zuinig en efficiënt ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking. In het op het Streekplan gebaseerde uitwerkingsplan "Landelijke regio Groot-Langstraat" is het plangebied bovendien aangewezen als gebied waar het transformeren van landelijk gebied naar stedelijk grondgebruik afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. Uit de gemeentelijke woonvisie van juni 2004 blijkt voorts de noodzaak om nieuwe locaties voor woningbouw te zoeken. Gezien het voorgaande acht verweerder het belang van [appellant sub 3] om niet in zijn woongenot en privacy te worden aangetast, ondergeschikt aan het algemeen belang tijdig te voorzien in voldoende woningbouw.
Verweerder stelt voorts dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt voldoende rekening is gehouden met de plaatselijke stedenbouwkundige structuren, de bebouwingsdichtheid en de aard van de locatie en haar omgeving. Zo is aan de Voorstraat rekening gehouden met de lintstructuur door de nieuwbouw te oriënteren op deze straat en ongeveer dezelfde massaverhouding aan bebouwing aan te houden. Voorts wordt het overwegend open bebouwingsbeeld aan de zuidkant van de Grotestraat gehandhaafd door een minder dichte verkaveling en de inpassing van slechts drie nieuwe panden tussen de bestaande bebouwing aan de noordkant van het straatlint. Het dorpse en landelijke karakter van de omgeving wordt verder versterkt door de mogelijkheid vanuit de drie nieuwe straten het buitengebied in te kijken. Bovendien zijn er in het plangebied geen bijzondere natuurwaarden aanwezig die aan de ontwikkeling van de woningbouwlocatie in de weg staan.
Langs de provinciale weg N267 zal een scherm worden geplaatst en voor de langs de Heesbeenseweg te realiseren woningen zijn hogere grenswaarden vastgesteld, zodat geen sprake zal zijn van ontoelaatbare geluidsoverlast voor de te realiseren woningen.
Verweerder stelt verder dat het niet aannemelijk is dat het plan zal leiden tot verkeersproblemen, aangezien er slechts sprake zal zijn van een beperkte verkeerstoename en het plan voorziet in een ruim aantal ontsluitingsmogelijkheden aan de Grotestraat, de Heesbeenseweg en de Voorstraat. In het plangebied geldt voorts een parkeernorm van 1,5 auto per woning. Indien de parkeerdruk op piekmomenten niet geheel kan worden opgevangen, zal deze niet noemenswaardig op de Grotestraat worden afgewenteld aangezien de woningen in het plangebied zich niet op deze straat oriënteren.
Verweerder wijst er tevens op dat het merendeel van de winkels en andere voorzieningen zich bevinden in Heusden-Vesting, gelegen op ongeveer 1 km afstand van Heesbeen, en dat niet alleen Heesbeen maar ook andere kernen in de gemeente Heusden voor de dagelijkse voorzieningen zijn aangewezen op het voorzieningenniveau van andere kernen.
Ten aanzien van de vrees van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] dat hun woning en/of bedrijf in waarde zal dalen als gevolg van het plan, stelt verweerder dat zij op grond van artikel 49 van de WRO een schadeclaim kunnen indienen maar dat hierin geen reden is gelegen te zoeken naar alternatieve locaties. Verweerder stelt ten slotte dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende blijkt uit hoofdstuk 6 van de plantoelichting.
Vaststelling van de feiten
2.9. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.9.1. Het plan voorziet in een uitbreidingslocatie voor woningbouw aan de westrand van de bebouwingsconcentratie Heesbeen. Heesbeen ligt aan de westzijde van de vesting Heusden en bestaat voornamelijk uit een bedrijventerrein en beperkte woonbebouwing in de vorm van vrijstaande woningen.
Het plangebied bestaat uit twee delen. Het eerste deel wordt aan de noordzijde omsloten door het bedrijventerrein Heesbeen, aan de oostzijde door de bestaande buurtschap Heesbeen, aan de zuidzijde door de Grotestraat en aan de westzijde door de Heesbeenseweg. Het tweede deel ligt aan de oostzijde van de provinciale weg N267 en bestaat uit een lange strook ten behoeve van geluidwerende maatregelen.
2.9.2. In paragraaf 3.5 van de plantoelichting staat dat het plangebied in twee fasen zal worden ontwikkeld. Binnen deze fasen kunnen ongeveer 45 woningen worden gerealiseerd, alsmede een tweetal bedrijven.
Fase 1 betreft de ontwikkeling van de gronden behorend bij het perceel Grotestraat 18. Op deze gronden rust de bestemming "Woondoeleinden W(o.2)" en "Woondoeleinden W(g.2)". Op de plankaart staat dat op deze gronden maximaal 21 woningen mogen worden gerealiseerd.
Fase II betreft de gronden die thans toebehoren aan het perceel [locatie 2]. Op deze gronden rust de bestemming "Agrarische Doeleinden AG", met de aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO', en "Groenvoorzieningen G", eveneens met de aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO'.
2.9.3. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften, zijn de als "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden, vrijstaand en halfvrijstaand in maximaal 2 bouwlagen (o.2) en woondoeleinden, aaneengesloten in maximaal twee bouwlagen (g.2).
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de als "Agrarische Doeleinden Ag" aangewezen gronden bestemd voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de WRO, de bestemming "Agrarische Doeleinden Ag", voor zover de gronden zijn gelegen binnen de als zodanig op de plankaart aangegeven aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO', te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden", zoals omschreven in en met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 3, onder voorwaarde dat:
a. het maximaal aantal te bouwen woningen 19 bedraagt;
c. de woningen niet zijn gelegen binnen de stankcirkel van een agrarisch bedrijf;
h. de stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteiten niet onevenredig worden aangetast;
i. de archeologische, cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de WRO, de bestemming "Groenvoorzieningen G", voor zover de gronden zijn gelegen binnen de als zodanig op de plankaart aangegeven aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO', te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden", zoals omschreven in en met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 3, onder voorwaarde dat:
a. het maximaal aantal te bouwen woningen 5 bedraagt indien uitgegaan wordt van vrijstaande woningen en/of halfvrijstaande woningen. Het maximaal aantal te bouwen woningen bedraagt 10 indien uitgegaan wordt van aaneengesloten woningen;
c. de woningen niet zijn gelegen binnen de stankcirkel van een agrarisch bedrijf;
h. de stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteiten niet onevenredig worden aangetast;
i. de archeologische, cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
2.9.4. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de provinciale weg N267 en de Heesbeenseweg. In paragraaf 4.5 van de plantoelichting staat dat ten behoeve van het plan een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat voor beide wegen niet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt voldaan, indien er geen maatregelen worden getroffen. Afgezien van een strook van 15 meter kan voor het gehele gebied aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan indien de maximumsnelheid op de Heesbeenseweg wordt verlaagd tot 50 km per uur. De strook grond van 15 meter kan eventueel dienen voor openbaar groen, aldus de plantoelichting. Met een scherm van ongeveer 400 meter lang en 2 meter hoog kan het geluid vanwege de N267 voor ongeveer tweederde van het plangebied worden teruggebracht tot 50 dB(A). Voor een strook van ongeveer 50 meter vanaf de bermsloot van de Heesbeenseweg zal een hogere waarde bij het college van gedeputeerde staten dienen te worden aangevraagd. Deze waarde overschrijdt de 55 dB(A) niet, aldus de plantoelichting.
Bij besluit van 25 juni 2005 heeft verweerder op grond van artikel 83 van de Wet geluidhinder voor de langs de Heesbeenseweg te realiseren woningen grenswaarden vastgesteld van 51 dB(A), 52 dB(A) en 53 dB(A).
2.9.5. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat dat de actuele natuurwaarden van het plangebied op 6 november 2003 zijn onderzocht (quick scan). Naar aanleiding van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er zich in het plangebied naar verwachting geen beschermde soorten bevinden die door uitvoering van het project worden geschaad. Uit actuele inventarisatiegegevens van het Ministerie van LNV blijkt dat er naar verwachting vleermuizen verblijven in één van de in het plangebied aanwezige schuren en (voormalige) boerderijen. Geen van deze gebouwen zal worden gesloopt ten behoeve van het project, aldus de plantoelichting.
2.9.6. Uit artikel 37 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) volgt dat het Blk 2005 op dit geding van toepassing is.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover hier van belang, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in dit besluit genoemde grenswaarden voor onder meer zwevende deeltjes (PM10) in acht.
Ingevolge artikel 20 van het Blk 2005 geldt voor zwevende deeltjes (PM10) een grenswaarde van 50 microgram per m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en een grenswaarde van 40 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie.
2.9.7. Uit de stukken blijkt dat de luchtkwaliteit langs de wegen in en rond het plangebied diverse malen is berekend. De meest recente berekening is uitgevoerd aan de hand van het rekenmodel CAR II, versie 5.1, voor het jaar 2010. Daarbij is gerekend met en zonder de bijkomende extra verkeersstroom als gevolg van het plan. De jaargemiddelde concentratie PM10 is volgens deze berekeningen nabij de Heesbeenseweg, de Grotestraat en de Industrieweg 26,6 microgram per m³ en nabij de Voorstraat 26,3 microgram per m³. De grenswaarde van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie PM10 wordt volgens deze berekening nabij de Heesbeenseweg, de Grotestraat en de Industrieweg 23 maal per kalenderjaar overschreden en 22 maal nabij de Voorstraat.
2.9.8. In paragraaf 2.4.3 van het Streekplan "Noord-Brabant 2002, Brabant in Balans" staat dat het provinciale beleid is gericht op het concentreren van verstedelijking in de vijf stedelijke regio's. Voor de landelijke regio's heeft dit tot gevolg dat ten hoogste zoveel woningen mogen worden gebouwd als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. In de landelijke regio's staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal en ligt het accent op inbreiden en herstructureren. In paragraaf 3.3.1 staat voorts dat aan elke stedelijke en landelijke regio een woningbouwprogramma wordt toegekend en voor elke regio een uitwerkingsplan wordt opgesteld waarin de woon- en werklocaties worden aangegeven.
2.9.9. Op 21 december 2004 heeft verweerder het uitwerkingsplan voor de landelijke regio Groot-Langstraat vastgesteld (hierna: het uitwerkingsplan). De landelijke regio Groot-Langstraat omvat gebieden die behoren tot de gemeenten Waalwijk, Loon op Zand, Heusden, Vught en 's-Hertogenbosch. In paragraaf 3.4.4 van het uitwerkingsplan staat dat de westrand van het bedrijventerrein Heesbeen een potentieel transformatiegebied kent dat ligt op de oeverwal en beperkingen kent vanwege de aanduiding potentieel nat gebied. In paragraaf 6.2.3 staat voorts dat de gemeente Heusden voor de periode tot 2020 een woningbouwopgave kent van ongeveer 350 woningen, waarbij ongeveer 270 woningen binnen de planperiode vallen.
2.9.10. In paragraaf 2.3.2 van de plantoelichting staat dat de gemeenteraad van Heusden op 6 juli 2004 de nota "Goed wonen in Heusden - Een visie op het Wonen" heeft vastgesteld (hierna: de Woonvisie), waarin wordt ingegaan op de woningbehoefteprognose voor Heusden. In 2003 heeft de provincie Noord-Brabant een nieuwe woningbehoefteprognose opgesteld waarin voor de regio Groot-Langstraat de woningbouwopgave voor 2002-2020 wordt geraamd op 354, waarvan 269 woningen gepland zijn in de periode 2002-2015. Op basis hiervan heeft bureau Compaenen een prognoseberekening gemaakt voor de kern Heesbeen. Voor de periode tot 2015 wordt deze geraamd op 70 woningen, aldus de plantoelichting.
2.9.11. Naar aanleiding van de bij verweerder ingediende bedenkingen heeft het college van burgemeester en wethouders op 18 januari 2006 een ambtsbericht opgesteld. In dit ambtsbericht stelt het college zich, voor zover thans van belang, op het standpunt dat, hoewel in een eerdere haalbaarheidsoverweging is uitgegaan van een veel geringer aantal woningen, daaruit niet geconcludeerd kan worden dat is beoogd aan de inwoners van Heesbeen toezeggingen te doen over de ruimtelijke ontwikkeling op de (middel)lange termijn.
2.9.12. In paragraaf 2.3.1 van de plantoelichting staat dat verspreid in de gemeente concentraties van winkelvoorzieningen bestaan waarop de kleinere kernen zijn aangewezen voor de dagelijkse voorzieningen. Het merendeel van de winkels is, samen met andere voorzieningen, in Heusden-Vesting gevestigd.
2.9.13. Hoofdstuk 6 van de plantoelichting gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt gesteld dat uit de exploitatieberekening mag worden afgeleid dat uitvoering van de voorgestane ontwikkelingen geen nadelige consequenties heeft voor de gemeente Heusden en dat het plan economisch uitvoerbaar is. In de exploitatieberekening zijn, naast kosten voor verwerving en de gebruikelijke kostenposten, bedragen gereserveerd voor de aanleg van een geluidwerende voorziening, de aanleg van een kademuur, het realiseren van een speelvoorziening en kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Deze laatste kostenpost geldt als compensatie voor het bebouwen van het gedeelte van het plangebied dat agrarisch gebruik kent (rood voor groen). In de plantoelichting staat voorts dat het plangebied in handen is van twee eigenaren. Het perceel aan de Grotestraat 18 is in het bezit van de gemeente en het perceel aan de [locatie 2 is in particulier bezit.
Uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad een voorkeursrecht tot koop heeft gevestigd op het perceel aan de [locatie 2].
2.9.14. Uit paragraaf 3.4 van de plantoelichting blijkt dat het plangebied zal worden ontsloten via de Grotestraat en de Voorstraat.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, onder a, sub 8, van de planvoorschriften, dient per vrijstaande en halfvrijstaande woning 1,5 parkeerplaats te worden gerealiseerd, waarvan 1 parkeerplaats op eigen terrein.
2.9.15. [appellante sub 1] exploiteert in de nabijheid van het plangebied, aan de [locatie 1], een rundveehouderij. Op het perceel van appellante bevinden zich stallen. Op 15 november 1994 is aan appellante een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend voor het uitbreiden van haar rundveefokkerij en -mesterij annex handelsonderneming in hooi, stro en aardappelen met 50 zoogkoeien en 75 stuks jongvee. De uitbreiding heeft geresulteerd in de oprichting van de meest westelijke grote stal op het perceel van appellante. Ingevolge de aan bovengenoemde vergunning verbonden voorschriften mag het bedrijf maximaal 250 zoogkoeien, 250 stuks jongvee, 150 vleesstieren en 350 schapen omvatten. Uitgaande van deze vergunde rechten dient, naar niet in geschil is, een stankcirkel van 134 meter te worden aangehouden. Deze stankcirkel is op de plankaart geprojecteerd vanaf het emissiepunt van het bedrijf van appellante, de voorste ventilator van de noordoostelijke stal.
2.9.16. Op het perceel van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. Op het perceel met een afmeting van ongeveer 0,94 hectare rust de bestemming "Agrarische Doeleinden Ag" met de aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO'.
2.9.17. [appellant sub 3] woont aan de [locatie 3]. Op zijn perceel rust de bestemming "Woondoeleinden W(o.2)". Blijkens de plankaart en de verkavelingsschets in de plantoelichting blijft de woning van appellant in het plan gehandhaafd en maakt het plan geen woningbouw mogelijk op het perceel van appellant. Het perceel van appellant grenst aan de westkant aan het perceel aan de [locatie 2], voor welk perceel het plan voorziet in de bevoegdheid, op grond van artikel 11 van de WRO, de op dat perceel rustende agrarische bestemming te wijzigen in "Woondoeleinden", waarna het mogelijk is op dat perceel maximaal 19 woningen te bouwen. Het perceel van appellant grenst aan de oostkant aan een strook grond met de bestemming "Groenvoorzieningen G". Voor deze strook grond is op de plankaart niet de aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO' opgenomen.
Het oordeel van de Afdeling
2.10. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 november 2003 in zaak no.
200206439/1, dient bij de bepaling van de stankcirkel voor de uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aan te houden afstand, als meetpunt in beginsel de grens van het bouwvlak van het agrarische bedrijf te gelden, aangezien binnen het gehele bouwvlak bedrijfsbebouwing tot stand kan komen waarin hinderveroorzakende activiteiten kunnen plaatsvinden. Dit leidt uitzondering indien uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing feitelijk niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat bestaande stankgevoelige functies in de omgeving van het bouwvlak daaraan reeds in de weg staan. In een dergelijke situatie dient de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing als meetpunt te worden genomen voor de bepaling van de stankcirkel. Ter zitting is gebleken dat vanwege de ligging van de agrarische bedrijfsbebouwing nabij bestaande burgerwoningen, uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing niet mogelijk is. Gelet hierop had bij de bepaling van de stankcirkel van het bedrijf van [appellante sub 1] als meetpunt moeten worden genomen het dichtst bij het plangebied gelegen punt van de voorgevel van het het dichtst bij het plangebied gelegen bedrijfsgebouw. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de ter zitting getoonde gewaarmerkte tekeningen, die behoren bij de geldende milieuvergunning van [appellante sub 1], in dat bedrijfsgebouw vleesstieren en schapen mogen worden gehouden. Verweerder heeft dit bij het bestreden besluit miskend en is derhalve uitgegaan van een onjuiste bepaling van de stankcirkel.
2.11. Hieruit volgt dat verweerder, door het plan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen die betrekking hebben op de gronden die liggen binnen een afstand van minder dan 134 meter, gemeten vanaf het dichtst bij het plangebied gelegen punt van de voorgevel van het het dichtst bij het plangebied gelegen bedrijfsgebouw op het perceel van [appellante sub 1] aan de [locatie 1].
2.12. In hoeverre dit gevolgen heeft voor de bestemmingen in het plangebied en de economische uitvoerbaarheid van het plan, zal eerst kunnen worden beoordeeld nadat de hindercirkel op de juiste wijze is bepaald. De beroepsgronden van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] dat het plan zal leiden tot verkeers- en parkeeroverlast en een waardevermindering van hun woning en/of bedrijf en er binnen de gemeente Heusden locaties zijn die meer geschikt zijn voor woningbouw dan het plangebied, kunnen daarom thans niet beoordeeld worden.
2.13. Gelet op de stukken, waaronder het deskundigenbericht en het fotomateriaal, en hetgeen onder rechtsoverweging 2.9.2. en 2.9.3. is vermeld, kan niet worden ontkend dat het karakter van de woonomgeving van appellanten zal veranderen als gevolg van het plan. Dit leidt evenwel niet tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met het plan. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat woningbouw op de gronden met de bestemming "Agrarische Doeleinden Ag" en "Groenvoorzieningen G" eerst mogelijk is nadat deze bestemmingen met toepassing van artikel 8, vijfde lid, en artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften overeenkomstig artikel 11 van de WRO zijn gewijzigd in de bestemming "Woondoeleinden", en in de planvoorschriften aan de toepassing van bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid de voorwaarde is verbonden dat de stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteiten en de archeologische, cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast door de woningbouw. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling gewaarborgd dat de voorziene woningbouw niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het bestaande gebied.
2.14. De Afdeling is voorts van oordeel dat het plan past in het provinciale beleid zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.9.8. en 2.9.9. en acht dit beleid niet onredelijk. Van omstandigheden die nopen tot afwijking van het provinciale beleid is niet gebleken. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking hetgeen in rechtsoverweging 2.13 is overwogen. Gezien het vorenstaande heeft verweerder bij de afweging van de belangen het algemene belang te voorzien in voldoende woningbouw zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant sub 3] niet in zijn woongenot en privacy te worden aangetast.
2.15. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat het plan in strijd is met een toezegging van de gemeenteraad dat ter plaatse van de voormalige boerderij aan de Grotestraat 18 ongeveer zeven woningen zouden worden gebouwd, overweegt de Afdeling dat, gezien het gestelde in rechtsoverweging 2.9.11. en het verhandelde ter zitting, door het gemeentebestuur niet wordt bestreden dat er in 1996 plannen waren om ter plaatse van de voormalige boerderij aan de Grotestraat 18 ongeveer 7 woningen te bouwen. Deze plannen hebben evenwel niet in enig besluit geresulteerd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft besloten. Voor verweerder bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan te onthouden.
In de omstandigheid dat geen overleg heeft plaatsgevonden tussen [appellant sub 2] en het gemeentebestuur inzake de woningbouwplannen op zijn perceel, heeft verweerder voorts geen aanleiding hoeven zien goedkeuring te onthouden aan het plan.
2.16. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.9.5. is vermeld, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het plangebied geen bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn die aan de uitvoering van het plan in de weg staan. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 2] zijn stelling, dat het plangebied volgens milieudeskundigen van grote ecologische waarde is, niet heeft onderbouwd.
2.17. Uit de berekening zoals vermeld in rechtsoverweging 2.9.7. blijkt voorts dat het plan niet zal leiden tot overschrijding van de grenswaarden als gesteld in het Blk 2005. [appellant sub 2] heeft de juistheid van deze berekening niet betwist. In hetgeen hij heeft aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het Blk 2005 aan uitvoering van het plan in de weg zal staan.
2.18. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat door het plan de leefbaarheid van de kern Heesbeen onder druk zal komen te staan wegens het ontbreken van voorzieningen in die kern, aangezien naast Heesbeen ook andere kernen in de gemeente Heusden voor de dagelijkse voorzieningen zijn aangewezen op het voorzieningenniveau buiten die kernen en het merendeel van de voorzieningen is gevestigd in de kern Heusden-Vesting, gelegen op ongeveer 1 km afstand van de kern Heesbeen.
2.19. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.9.4. is vermeld, bestaat er geen grond voor het oordeel dat de te realiseren woningen zullen worden blootgesteld aan ontoelaatbare geluidoverlast.
2.20. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, met uitzondering van de in overweging 2.11. genoemde plandelen, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, met uitzondering van de in overweging 2.11. genoemde plandelen, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan voor het overige.
Het beroep van [appellante sub 1] is geheel gegrond, het beroep van [appellant sub 3] is gegrond, voor zover dat is gericht tegen de op de plankaart opgenomen aanduiding 'stankcirkel' en het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.21. Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Ten aanzien van [appellant sub 3] en [appellante sub 1] dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] geheel gegrond en het beroep van [appellant sub 3] gegrond, voor zover dat is gericht tegen de op de plankaart opgenomen aanduiding 'stankcirkel';
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 23 mei 2006, nummer 1140436, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen die betrekking hebben op de gronden die liggen binnen een afstand van minder dan 134 meter, gemeten vanaf het dichtst bij het plangebied gelegen punt van de voorgevel van het het dichtst bij het plangebied gelegen bedrijfsgebouw op het perceel van [appellante sub 1] aan de [locatie 1];
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot een vergoeding van bij [appellante sub 1] en [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 674,53 (zegge: zeshonderdvierenzeventig euro en drieënvijftig cent) voor [appellante sub 1], waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) voor [appellant sub 3], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
het dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellante sub 1] en [appellant sub 3] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellante sub 1] en [appellant sub 3] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) voor [appellante sub 1] en € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellant sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007