ECLI:NL:RVS:2007:BA9468
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- H. Troostwijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongewenstverklaring van vreemdeling door Minister van Justitie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, die op 1 februari 2007 een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft vernietigd. De Minister had op 29 maart 2004 de vreemdeling ongewenst verklaard, en op 2 oktober 2006 het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet in de gelegenheid was gesteld om zijn bezwaar in aanwezigheid van zijn gemachtigde te horen, wat in strijd zou zijn met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verplichtte de Minister om de vreemdeling terug te halen naar Nederland en binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
De Staatssecretaris van Justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 2 oktober 2006 in strijd is met de Awb. Hij stelt dat de vreemdeling voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zaak toe te lichten en dat hij niet heeft geklaagd over de afwezigheid van zijn gemachtigde tijdens de hoorzitting. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de Staatssecretaris gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank in acht moet nemen dat de vreemdeling tijdens de hoorzitting geen bezwaar heeft gemaakt tegen het ontbreken van zijn gemachtigde.
De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van de procedurele waarborgen in het bestuursrecht, maar concludeert dat in dit geval geen schending van de rechten van de vreemdeling heeft plaatsgevonden. De beslissing van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 3 juli 2007.