ECLI:NL:RVS:2007:BA9468

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701707/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongewenstverklaring van vreemdeling door Minister van Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, die op 1 februari 2007 een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft vernietigd. De Minister had op 29 maart 2004 de vreemdeling ongewenst verklaard, en op 2 oktober 2006 het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet in de gelegenheid was gesteld om zijn bezwaar in aanwezigheid van zijn gemachtigde te horen, wat in strijd zou zijn met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verplichtte de Minister om de vreemdeling terug te halen naar Nederland en binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De Staatssecretaris van Justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 2 oktober 2006 in strijd is met de Awb. Hij stelt dat de vreemdeling voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zaak toe te lichten en dat hij niet heeft geklaagd over de afwezigheid van zijn gemachtigde tijdens de hoorzitting. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de Staatssecretaris gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank in acht moet nemen dat de vreemdeling tijdens de hoorzitting geen bezwaar heeft gemaakt tegen het ontbreken van zijn gemachtigde.

De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van de procedurele waarborgen in het bestuursrecht, maar concludeert dat in dit geval geen schending van de rechten van de vreemdeling heeft plaatsgevonden. De beslissing van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 3 juli 2007.

Uitspraak

200701707/1.
Datum uitspraak: 3 juli 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/48344 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 1 februari 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2004 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard.
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 1 februari 2007, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 8 februari 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de Minister van Justitie opgedragen de vreemdeling zo spoedig mogelijk terug te halen naar Nederland teneinde hem hier te lande in bijzijn van zijn gemachtigde op zijn bezwaar te horen en bepaald dat deze minister binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 maart 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris betoogt in de grieven 1 tot en met 3, in samenhang gelezen en samengevat weergegeven, onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, doordat de vreemdeling is gehoord zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde, het besluit van 2 oktober 2006 is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat de vreemdeling voldoende gelegenheid heeft gehad tot het indienen van een reactie op het verslag van de hoorzitting en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Bovendien, zo stelt de staatssecretaris, heeft de vreemdeling tijdens de hoorzitting verklaard voldoende gelegenheid te hebben gehad om de zaak toe te lichten en niet geklaagd over de afwezigheid van zijn gemachtigde.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de gemachtige op de dag van ontvangst van de uitnodiging voor de hoorzitting per brief heeft laten weten evenals zijn enige kantoorgenoot verhinderd te zijn wegens een cursus en vanwege de korte termijn niet meer voor vervanging te kunnen zorgen en dat dientengevolge de hoorzitting had moeten worden uitgesteld.
2.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen brengt artikel 7:2 gelezen in samenhang met artikel 2:1 van de Awb niet met zich mee dat onder dergelijke omstandigheden uitstel van de hoorzitting moet worden verleend. Daarbij heeft de Afdeling mede in aanmerking genomen dat onbestreden is gesteld dat de vreemdeling tijdens de hoorzitting niet kenbaar heeft gemaakt bezwaar te hebben tegen het houden van de hoorzitting zonder de aanwezigheid van de gemachtigde of tegen de gang van zaken tijdens de hoorzitting. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het besluit van 2 oktober 2006 is genomen in strijd met de bovengenoemde artikelen van de Awb. Dat dit besluit een ongewenstverklaring betreft kan daaraan niet afdoen.
De grieven treffen reeds hierom doel.
2.4. Aan grief 4 komt geen zelfstandige betekenis toe.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 1 februari 2007 in zaak no. AWB 06/48344;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Bossmann
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2007
314
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak