200703180/1 en 200703180/2.
Datum uitspraak: 12 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/322 en 07/773 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 maart 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Bij onderscheiden besluiten van 12 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het college) aan [de Bouwcombinatie] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een parkeergarage en aan Stichting Brabant Wonen (hierna: de Stichting) voor het oprichten van 51 huurappartementen op een perceel aan de Schietspoel/Tapijtplein/Goudmijnstraat te Oss.
Bij besluit van 18 december 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de besluiten van 12 juni 2006 herroepen en aan de Bouwcombinatie vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van voormelde bouwwerken.
Bij uitspraak van 27 maart 2007, verzonden op 5 april 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Voorts hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 19 juni 2007 heeft de Stichting een reactie ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2007, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. I.J. Verbaan, en het college, vertegenwoordigd door ing. A. Leenders en mr. A. Keijzers, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar de Bouwcombinatie, vertegenwoordigd door mr. drs. J.J. Kramer, advocaat te Amsterdam, en de Stichting, vertegenwoordigd door ing. J.J.N.M. van Niftrik, gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het bouwplan is wat betreft de balkons in strijd met het bestemmingsplan "Bergossterrein". Om realisatie ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college daarvan krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.3. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het college in redelijkheid deze vrijstelling heeft kunnen verlenen, heeft miskend dat het bouwplan tot onaanvaardbare schaduwwerking op hun woningen leidt, hun privacy wordt aangetast en het college niet voldoende acht heeft geslagen op het door hen voorgestelde alternatieve bouwplan.
2.3.1. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat de extra schaduwwerking op de woningen van appellanten als gevolg van de balkons, naar zij ook niet hebben betwist, te verwaarlozen is en dat, aangezien de te bouwen appartementen aan een openbare weg in stedelijk gebied zijn gelegen en de balkons loodrecht zijn gesitueerd op 10 m afstand van de woningen van appellanten, hun privacy niet zodanig wordt aangetast, dat het college in verband daarmee in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen.
Wat betreft het door appellanten voorgestelde alternatieve bouwplan, wordt overwogen dat het college had te beslissen op de aanvraag, zoals die was gedaan. Nu het daarin opgenomen bouwplan niet onaanvaardbaar was, kon het voorgestelde alternatief slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk was dat door verwezenlijking daarvan een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Dat was echter niet het geval, reeds omdat, naar het college onweersproken heeft gesteld, het door appellanten voorgestelde alternatief slechts zou kunnen worden vergund met verdergaande vrijstelling van het bestemmingsplan, dan thans is verleend. In hetgeen appellanten in beroep hebben aangevoerd omtrent het door hen voorgestelde alternatieve bouwplan heeft de voorzieningenrechter dan ook terecht evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid een vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2007