ECLI:NL:RVS:2007:BA9806

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700892/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dierdonk 2005 en goedkeuring door de gemeenteraad van Helmond

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Dierdonk 2005" door de gemeenteraad van Helmond, vastgesteld op 6 juni 2006. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant verleende op 12 december 2006 goedkeuring aan dit plan. Appellant, een inwoner van Helmond, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woongebied (WG)" onterecht was. Hij stelde dat de voorgevelrooilijn langs de Zwanebloemsingel niet correct was en dat de afstandseis van 10 meter tot de achterperceelsgrens onredelijk beperkend was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 juni 2007 behandeld, waarbij appellant en de gemeenteraad van Helmond aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de afwijking van de rooilijn aanvaardbaar was en dat de afstandseis van 10 meter niet onredelijk was. Echter, de Afdeling oordeelde ook dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, omdat verweerder de bedenking van appellant over de maximaal toegelaten goothoogte niet had beoordeeld. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit op dat punt in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant voor het desbetreffende plandeel. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

200700892/1.
Datum uitspraak: 18 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Helmond, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 april 2006, het bestemmingsplan "Dierdonk 2005" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 december 2006, no. 1204908, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Helmond. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2007, waar appellant, in persoon, is verschenen. Tevens is als partij gehoord de gemeenteraad van Helmond, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellant
2.2.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woongebied (WG)" en met de aanduidingen "vrijstaande woningen" en "maximale goothoogte van 4,5 respectievelijk 6 meter", voor zover dat betrekking heeft op de kavels langs het gedeelte van de Zwanebloemsingel dat ligt tussen de Pinksterbloembeek en de Waterleliesingel.
Appellant stelt hiertoe dat de voorgevelrooilijn langs de Zwanebloemsingel in de richting van de Waterleliesingel ten onrechte enigszins uitwijkt ten opzichte van deze weg en niet op dezelfde afstand evenwijdig loopt aan de weg. Op andere plaatsen in het plan lopen deze rooilijnen wel geheel evenwijdig aan de weg. Verder is de aan te houden minimale afstand van 10 meter tussen de achtergevel van de hoofdmassa en de achterperceelsgrens onnodig beperkend en onredelijk. Door in de zienswijze en bedenkingen aan te geven dat de plankaart wat betreft het plandeel gelegen in de driehoek Zwanebloemsingel, Pinksterbloembeek en Waterleliesingel onjuist is, is impliciet ook de maximaal toegelaten goothoogte bestreden. Verweerder heeft deze bedenking ten onrechte buiten beschouwing gelaten, aldus appellant.
Het bestreden besluit
2.3.    Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft hieraan goedkeuring verleend. De voorgevelrooilijn van dit plandeel wijkt enigszins uit om een soepele overgang te kunnen creëren van de woonwijk naar het buitengebied, met inachtneming van de bestaande bebouwing. Verder is voor deze omgeving beleidsuitgangspunt dat de afstand van de achtergevel van de hoofdmassa tot de achterperceelsgrens wordt gesteld op 10 meter. Een belangrijk kenmerk van een verkaveling met vrijstaande woningen in het algemeen, en in de wijk Dierdonk in het bijzonder, is dat de woningen ruim op het perceel staan waardoor een open en groen karakter ontstaat. Deze kwaliteit wordt gewaarborgd door de bepaling dat de hoofdmassa minimaal 10 meter uit de achterperceelsgrens moet staan. In de zone tot 10 meter van de achterperceelsgrens mag wel worden gebouwd, naar slechts in één laag. Deze maatvoering is redelijk en niet onnodig beperkend, aldus verweerder. Aangezien in de zienswijzenprocedure geen bezwaren tegen de goothoogte zijn ingebracht, worden de bedenkingen op dit onderdeel buiten beschouwing gelaten.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Op de plankaart wijkt de voorgevelrooilijn langs het gedeelte van de Zwanebloemsingel dat ligt tussen de Pinksterbloembeek en de Waterleliesingel, enigszins uit ten opzichte van de voorgevelrooilijn langs het overige gedeelte van de Zwanebloemsingel. Op de plankaart zijn langs dit deel van de Zwanebloemsingel aan de zuidoostelijke zijde bouwvlakken aangegeven waarop vrijstaande woningen mogen worden gebouwd. Door middel van een aanduiding is aangegeven dat binnen het bouwvlak op de hoek van de Waterleliesingel en de Zwanebloemsingel de goothoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan 6 meter. Binnen de andere bouwvlakken is een goothoogte van maximaal 4,5 meter toegestaan.
2.4.2.    Ingevolge artikel 4.3, onder A, van de voorschriften dient bij het oprichten van gebouwen (hoofdmassa en uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen hoger dan 3 meter) een afstand tot de achterperceelsgrens van minimaal 10 meter in acht te worden genomen.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    Ten aanzien van het bezwaar van appellant met betrekking tot het beloop van de voorgevelrooilijn langs de Zwanebloemsingel overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op verscheidene plaatsen binnen het plangebied een rooilijn is opgenomen die niet geheel evenwijdig loopt aan de weg. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een uitwijking van de ligging van de rooilijn ten behoeve van een soepele overgang van de wijk naar het buitengebied met inachtneming van de bestaande bebouwing aanvaardbaar is.
2.5.1.    Anders dan appellant, is de Afdeling verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor vrijstaande woningen een afstand van ten minste 10 meter tot de achterperceelsgrens redelijk is, aangezien deze afstandseis een open en groen karakter van de percelen met vrijstaande woningen waarborgt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze afstandseis onnodig beperkend en onredelijk is.
2.5.2.    Verweerder heeft de bedenking ten aanzien van de maximaal toegelaten goothoogte buiten beschouwing gelaten. De Afdeling stelt vast dat appellant in zijn zienswijze heeft gesteld dat de plankaart voor het desbetreffende gebied onjuist is. Deze zienswijze richt zich tegen het gehele plandeel in kwestie. In zijn bedenkingen heeft appellant ervoor gepleit de maximaal toegelaten goothoogte voor alle woningen langs bedoeld gedeelte van de Zwanebloemsingel te verruimen tot 6 meter. Verweerder heeft deze bedenking ten onrechte niet aangemerkt als een nader argument. Nu verweerder de inhoud van de bedenkingen ook anderszins niet heeft beoordeeld, is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van appellant is derhalve gegrond, zodat het bestreden besluit wat betreft het desbetreffende plandeel dient te worden vernietigd.
Proceskosten
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 12 december 2006, no. 1204908, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woongebied (WG)" en met de aanduidingen "vrijstaande woningen" en "maximale goothoogte van 4,5 respectievelijk 6 meter", dat is aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart I;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 79,53 (zegge: negenenzeventig euro en drieënvijftig cent); het dient door de provincie Noord-Brabant aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage  van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra     w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007
177-521.
plankaart