ECLI:NL:RVS:2007:BA9821

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608889/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Drimmelen en bouwvergunning voor kalverstallen

Op 18 juli 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Herstelplan bestemmingsplan omgeving Zoutendijk en Horenhilsedijk" door de gemeenteraad van Drimmelen. Dit bestemmingsplan werd vastgesteld op 16 maart 2006, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De appellante, die een bouwvergunning had aangevraagd voor de bouw van twee kalverstallen op een perceel in Drimmelen, stelde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd was met haar belangen, omdat er geen rekening was gehouden met haar bouwaanvraag. De gemeenteraad had de aanvraag voor de bouwvergunning echter afgewezen, en verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, had goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan, omdat het niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening.

Tijdens de zitting op 28 juni 2007 werd de zaak behandeld, waarbij de appellante werd bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen en de verweerder werd vertegenwoordigd door B.C. Coolen. De gemeenteraad van Drimmelen was ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel. De Afdeling oordeelde dat de verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er ten tijde van het bestreden besluit geen bouwvergunning was verleend voor de kalverstallen. De Afdeling benadrukte dat de toetsing van een aanvraag voor een bouwvergunning een taak is voor het gemeentebestuur en niet voor de verweerder. De Afdeling concludeerde dat het bestemmingsplan niet in strijd was met de wet en dat de goedkeuring terecht was verleend. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een goede afstemming tussen bestemmingsplannen en bouwvergunningen, en onderstreept de rol van de gemeenteraad in het proces van ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de verantwoordelijkheden van de verschillende bestuurslagen in het kader van de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

200608889/1.
Datum uitspraak: 18 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2006 heeft de gemeenteraad van Drimmelen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 januari 2006, het bestemmingsplan "Herstelplan bestemmingsplan omgeving Zoutendijk en Horenhilsedijk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 oktober 2006, no. 1185191, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Drimmelen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2007, waar appellante, in persoon en bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, en verweerder, vertegenwoordigd door B.C. Coolen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Drimmelen, vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat mede is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellante
2.2.    Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met vogelkundige waarde" dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie], kadastraal bekend sectie […], no. […]. Ten onrechte is geen rekening gehouden met een ingediende aanvraag voor een bouwvergunning voor de bouw van twee kalverstallen op dit perceel.
Indien de aanvraag in overeenstemming is met het voorheen geldende bestemmingsplan, is inmiddels een vergunning van rechtswege verleend. In een uitspraak van de Rechtbank Breda van 17 oktober 2006 is in een soortgelijke bouwvergunningprocedure uitgesproken dat er sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning. Verweerder had zich een oordeel dienen te vormen over de vraag of de ingediende bouwaanvraag had kunnen leiden tot de afgifte van een bouwvergunning.
Het bestreden besluit
2.3.    Verweerder heeft het desbetreffende plandeel niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft hieraan goedkeuring verleend. Hierbij heeft hij overwogen dat het gemeentebestuur thans erkent dat een aanvraag om bouwvergunning is ingediend. Verweerder stemt in met de opvatting van het gemeentebestuur dat dit enkele feit echter niet betekent dat er een agrarisch bouwblok in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Hiertoe bestaat pas aanleiding als er een bouwvergunning is verleend en er geen reden is om het vergunde weg te bestemmen. Op 15 juni 2006 is door het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen besloten de aangevraagde vergunning te weigeren. Toetsing van een aanvraag voor een bouwvergunning aan het bestemmingsplan is wettelijk een taak voor het gemeentebestuur en niet voor verweerder. Volgens verweerder zijn de waarden van het plangebied in het streekplan en het gebiedsplan Wijde Biesbosch zodanig dat hij ermee kan instemmen dat ingevolge het bestemmingsplan nieuwvestiging van agrarische bedrijven is uitgesloten.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    In het plan is niet voorzien in een agrarisch bouwblok op het perceel, kadastraal bekend sectie […], no. […].
2.4.2.    Op 31 oktober 2004 heeft appellante bij het gemeentebestuur van Drimmelen een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor het realiseren van een kalverenbedrijf op een perceel aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend sectie […], nummer […]. Het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen stelt dat deze aanvraag niet is ontvangen. Bij uitspraak van 28 februari 2006, kenmerk 05/4020 WW44, heeft de Rechtbank Breda overwogen dat niet aannemelijk is dat het gemeentebestuur deze aanvraag niet heeft ontvangen. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders vernietigd. Deze uitspraak is inmiddels rechtens onaantastbaar.
Het college van burgemeester en wethouders Drimmelen heeft vervolgens bij besluit van 24 maart 2006 het bezwaar tegen het oordeel dat geen sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning, ongegrond verklaard. Dit besluit is bij uitspraak van 8 december 2006, kenmerk 06/2555 WW44, door de Rechtbank Breda vernietigd.
Het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen heeft tevens geoordeeld dat de bouwaanvraag niet past binnen de voorschriften van het "Uitbreidingsplan in hoofdzaak" uit 1959 en heeft de aanvraag aangemerkt als een verzoek om vrijstelling. Op 18 mei 2006 heeft het gemeentebestuur besloten de gevraagde vrijstelling te weigeren. Op 15 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders negatief op de aanvraag beslist. Tegen deze besluiten heeft appellante bezwaar ingediend.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    Anders dan appellante stelt, is verweerder er in het bestreden besluit vanuit gegaan dat appellante een aanvraag om een bouwvergunning voor de bouw van twee kalverstallen op het perceel heeft ingediend. Verweerder heeft tevens meegewogen dat het college van burgemeester en wethouders op de aanvraag inmiddels afwijzend heeft beschikt.
Voor zover appellante stelt dat de desbetreffende bouwvergunning van rechtswege is verleend, overweegt de Afdeling als volgt. Appellante verwijst naar de uitspraak van de Rechtbank Breda van 17 oktober 2006 waarin in een soortgelijk geval is bepaald dat een vergunning van rechtswege is verleend. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. Op dit hoger beroep is tot op heden niet beslist. Uit deze uitspraak kan derhalve niet worden afgeleid dat in het onderhavige geval een vergunning van rechtswege is ontstaan. Gelet op de door appellante ingestelde procedure tegen het besluit waarbij het college van burgemeester en wethouders heeft geoordeeld dat geen sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning, stond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet vast dat een vergunning van rechtswege was ontstaan.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er ten tijde van het bestreden besluit geen bouwvergunning was verleend voor de bouw van twee kalverstallen op het perceel. Mede gelet hierop behoefde verweerder geen overwegende betekenis toe te kennen aan het belang van appellante ter plaatse een agrarisch bedrijf uit te oefenen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra     w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007
177-521.