ECLI:NL:RVS:2007:BA9822

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700847/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Oosting
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Assen Zuid door gemeenteraad van Assen

Op 18 juli 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Assen Zuid" door de gemeenteraad van Assen. Het bestemmingsplan werd op 15 juni 2006 vastgesteld op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De appellante, die een perceel in het plangebied bezit, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, omdat zij meent dat de goedkeuring van bepaalde plandelen niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De appellante stelt dat de goedkeuring van het plandeel "Groenvoorzieningen" ten noorden van haar perceel onterecht is, omdat deze groenstroken nodig zijn voor de uitbreiding van een parkeerterrein. Daarnaast betwist zij de goedkeuring van het plandeel "Kantoren", omdat het bouwvlak te klein zou zijn en de begrenzing onlogisch. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 26 juni 2007, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat en de verweerder door een ambtenaar van de provincie. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad en het college van gedeputeerde staten van Drenthe zich in redelijkheid op het standpunt konden stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de bezwaren van de appellante niet voldoende onderbouwd waren en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan terecht was verleend. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200700847/1.
Datum uitspraak:18 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Assen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 juni 2006, het bestemmingsplan "Assen Zuid" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 december 2006, kenmerk 5.2/2006006950, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2007, beroep ingesteld.
De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2007.
Bij brief van 3 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.F.R. Feenstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Assen, vertegenwoordigd door mr. J. Wortman, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellante
2.3.    Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel "Groenvoorzieningen", voor zover dit is gelegen ten noorden van het perceel Schepersmaat 4 en oostelijk van de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden". Zij voert daartoe aan dat aldaar gelegen groenstroken nodig zijn om het bestaande, tussen de Europaweg Zuid en de Schepersmaat gelegen parkeerterrein uit te breiden, teneinde te kunnen voorzien in de reeds nu blijkende behoefte aan meer parkeervoorzieningen.
Appellante stelt verder dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel "Kantoren", voor zover dit is toegekend aan het bij haar in eigendom zijnde perceel Schepersmaat 4. Zij voert daartoe aan dat het bouwvlak te klein is en dat de begrenzing ervan onlogisch is. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt had het in de rede gelegen de westelijke grens van het bouwvlak van het perceel niet in te laten springen, maar rechtdoor te laten lopen ten gunste van een iets groter bouwvlak. Elders, op het perceel van de NAM, is de afstand van een bouwvlak tot de bestemming "Groenvoorzieningen" kleiner, zodat de tot de groenvoorziening in acht te nemen afstand volgens appellante niet de planologische motivering van de begrenzing van het bouwvlak kan zijn.
Voorts voert appellante aan dat de bestemming "Kantoren" te beperkt is. Het op dat perceel aanwezige gebouw is te grootschalig om enkel als kantoorpand te dienen. Het plan is in zoverre niet uitvoerbaar. De bedenkingen zijn veel te summier afgedaan, waarbij ten onrechte alleen is gekeken naar het huidige gebruik en niet naar de ruimere gebruiksmogelijkheden die het oude bestemmingsplan bood en die voor haar als belegger van belang zijn.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft deze goedgekeurd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de karakteristieke groenstructuur uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit essentieel is en dat invulling met een parkeervoorziening afbreuk zou doen aan de groene uitstraling.
De bebouwingsmogelijkheden worden volgens verweerder niet beperkt maar zelfs nog uitgebreid. De tussen het bouwvlak op het perceel van appellante en de bestemming "Groenvoorzieningen" aan te houden afstanden acht verweerder aanvaardbaar. Dat elders in het plangebied de in acht te nemen afstand tot de groenvoorziening kleiner is, komt omdat daar de contour van het bouwvlak is afgestemd op de feitelijke situatie. De contour van het bouwvlak van het perceel van appellante is ruimer dan de contour van de feitelijke bebouwing, zodat van een gelijke situatie niet gesproken kan worden. Verweerder acht de gebruiksmogelijkheden voor het perceel van appellante niet onevenredig beperkt en neemt daarbij in aanmerking dat de door het plan vervallen gebruiksmogelijkheden gedurende de laatste 40 jaar niet zijn aangewend.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften zijn, voorzover hier van belang, de op de plankaart voor "Kantoren" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke functies, niet zijnde detailhandel, alsmede scholingsruimtes, laboratoria en conferentieruimtes.
De in het oude bestemmingsplan op het perceel van appellante voorziene medebestemming voor sociale en culturele doeleinden, alsmede voor hotel en motel is in dit plan niet meer opgenomen.
Op de plankaart is voor het bouwvlak van het perceel van appellante een maximaal toegestaan bebouwingspercentage van 80% aangebracht, waar het oude, uit 1966 daterende bestemmingsplan een percentage van 40% aangeeft.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De Afdeling stelt voorop dat de ruimtelijke visie van verweerder op het parkeren in relatie tot de groenstructuur niet onredelijk of anderszins onjuist is te achten. Nu appellante haar stelling dat reeds nu behoefte aan uitbreiding van parkeerruimte bestaat niet verder heeft onderbouwd en niet heeft aangetoond dat het gestelde tekort aan parkeerruimte onaanvaardbare ruimtelijke gevolgen heeft, hoefde verweerder hierin naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding te vinden om af te wijken van zijn visie.
Door de verhoging van het binnen het bouwvlak maximaal toegestane bebouwingspercentage van 40% naar 80% worden de bebouwingsmogelijkheden op het plandeel "Kantoren", voor zover deze zijn toegekend aan het perceel Schepersmaat 4, wat betreft het mogelijk te bebouwen grondoppervlak, sterk uitgebreid. De voor het bouwvlak van het perceel van appellante toegestane maximale bouwhoogte is niet lager dan de hoogte van het reeds gerealiseerde gebouw. Dat verweerder er mee heeft ingestemd dat om stedenbouwkundige redenen, in dit geval vanwege afstemming op de vorm van het bouwvlak op het ten westen van het perceel van appellante gelegen perceel, er voor is gekozen de grens van het bouwvlak op het perceel van appellante aan de voorzijde deels iets terug te laten springen, is naar het oordeel van de Afdeling, mede gelet op de ruime bouwmogelijkheden waarin het plan voorziet, niet onredelijk te achten.
Verweerder heeft voorts met juistheid vastgesteld dat, waar het de aan te houden afstand tot de groenvoorziening betreft, de vergelijking met een ander door appellante genoemd object binnen het plangebied niet opgaat, omdat voor dat andere object de contour van het bouwvlak afgestemd is op de feitelijke situatie, terwijl de contour van het bouwvlak van het perceel van appellante ruimer is dan de contour van de feitelijke bebouwing.
Het huidige gebruik van de reeds bestaande bebouwing past binnen het gebruik dat op grond van de gebruiksvoorschriften bij het plan is toegelaten. Onweersproken is dat de op grond van het oude bestemmingsplan toegelaten gebruiksmogelijkheden die in dit plan niet meer zijn opgenomen, te weten gebruik voor sociale en culturele doeleinden alsmede gebruik als hotel en motel, gedurende de looptijd van het oude bestemmingsplan niet daadwerkelijk benut zijn. Bij de aanpassing van de gebruiksmogelijkheden heeft de gemeenteraad de ontwikkelingen - de totstandkoming van hotels en andere gebouwen in de looptijd van het oude bestemmingsplan - elders in Assen alsmede in de verdere omgeving betrokken. In dit licht bezien acht de Afdeling niet onaanvaardbaar dat verweerder heeft ingestemd met deze aanpassing. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat aan een bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend, dat concrete plannen voor een ander gebruik ontbreken en dat ook anderszins niet is gebleken van een onevenredige benadeling van appellante. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de bedenkingen door verweerder voldoende weerlegd zijn.
Dat dit plandeel door de beperkingen in bouw- en gebruiksmogelijkheden niet uitvoerbaar zou zijn, valt naar het oordeel van de Afdeling niet in te zien. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het plandeel conserverend van aard is en het plan het feitelijke gebruik door appellante toelaat.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen.
Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting     w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007
45-547.