ECLI:NL:RVS:2007:BA9843

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200609020/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhavingmiddelen en milieuvergunningen in Heeze-Leende

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 juli 2007 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende. De appellant had op 13 maart 2002 verzocht om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een inrichting gelegen aan een specifieke locatie in Heeze-Leende. Dit verzoek werd door de gemeente gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen in een besluit van 2 mei 2005. De appellant ging in beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, wat leidde tot een uitspraak van de Raad van State op 4 januari 2006, waarin het eerdere besluit werd vernietigd voor een deel van de handhaving. Na een nieuw besluit van de gemeente op 2 januari 2007, waarin het bezwaar van de appellant gedeeltelijk gegrond werd verklaard, diende de appellant opnieuw beroep in.

De Raad van State oordeelde dat er geen processueel belang meer bestond bij de beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van een besluit, omdat er inmiddels op het bezwaar was beslist. De kern van de zaak was of de gemeente op goede gronden had geconcludeerd dat er geen aanleiding bestond om handhavend op te treden tegen overtredingen van milieuvoorschriften. De Raad van State concludeerde dat de controles die door de gemeente waren uitgevoerd onvoldoende representatief waren om vast te stellen of de voorschriften werden nageleefd. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State verklaarde het beroep tegen het uitblijven van een besluit niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep voor het overige gegrond en vernietigde het besluit van de gemeente. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellant. Deze uitspraak benadrukt het belang van adequate handhaving en controle op milieuvoorschriften door de overheid.

Uitspraak

200609020/1.
Datum uitspraak: 18 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Heeze-Leende,
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2002, verzonden op 7 juni 2002, heeft verweerder beslist op het verzoek van appellant van 13 maart 2002 om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een aan de [locatie] te [plaats] gelegen onderdeel van een inrichting.
Beslissende op bezwaar heeft verweerder bij besluit van 2 mei 2005 het verzoek om handhaving met betrekking tot diverse activiteiten op het terrein van de inrichting gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Bij uitspraak van 4 januari 2006, in zaak no.
200504357/1, heeft de Afdeling het besluit van 2 mei 2005 vernietigd voor zover daarbij het verzoek om handhaving is afgewezen met betrekking tot de overtreding van het aan de voor de inrichting geldende milieuvergunning verbonden voorschrift 4.3.2 en het zonder vergunning opslaan van puin, grond en zand.
Tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft appellant bij brief van 12 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2006, beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 januari 2007, verzonden op 10 januari 2007, heeft verweerder het door appellant tegen het besluit van 28 mei 2002 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij brief van 25 januari 2007 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 29 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en verweerder, vertegenwoordigd door M. Smits en P. Davits, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Nu bij besluit van 8 januari 2007 alsnog op het bezwaar is beslist, bestaat geen processueel belang bij de beoordeling van het tegen het uitblijven van dat besluit ingestelde beroep.
Het beroep wordt ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht mede te zijn gericht tegen de alsnog genomen beslissing op bezwaar (hierna: het bestreden besluit).
2.2.    Ter beoordeling staat of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden heeft geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat bestuurlijke handhavingmiddelen toe te passen in verband met overtreding van voorschrift 4.3.2 van de voor de inrichting bij besluit van 23 januari 1996 verleende milieuvergunning en in verband met het zonder milieuvergunning opslaan van puin, grond en zand.
2.3.    In vergunningvoorschrift 4.3.2 is, voor zover thans van belang, bepaald dat tussen 23.00 en 06.00 uur geen verkeersbewegingen van landbouwvoertuigen en vrachtauto's op het terrein van de inrichting mogen plaatsvinden.
2.3.1.    Appellant heeft om handhaving van dit voorschrift verzocht omdat tijdens de zogenoemde maiscampagne verboden voertuigbewegingen zouden plaatsvinden in de periode tussen 23.00 en 06.00 uur. Volgens appellant heeft verweerder, in strijd met hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 4 januari 2006, in zaak no.
200504357/1, onvoldoende onderzocht of voorschrift 4.3.2 wordt nageleefd.
2.3.2.    In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de door verweerder uitgevoerde controles onvoldoende representatief zijn om te kunnen vaststellen of voormeld voorschrift wordt overtreden. Uit de stukken blijkt dat er na deze uitspraak bij de inrichting controles zijn uitgevoerd. Deze controles hebben echter voornamelijk plaatsgevonden buiten de periode tussen 23.00 en 06.00 uur en bovendien is niet gecontroleerd tijdens de zogenoemde maiscampagne in de maanden september en oktober.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de door verweerder uitgevoerde controles nog steeds onvoldoende representatief zijn om te kunnen vaststellen of voorschrift 4.3.2 wordt overtreden. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voorbereid.
2.4.    Ten aanzien van de opslag van puin, grond en zand heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat daartegen reeds handhavend werd opgetreden vanwege strijd met het bestemmingsplan, zodat geen aanleiding bestaat daartegen op te treden vanwege strijd met de Wet milieubeheer. Uit het verweerschrift blijkt dat dit standpunt onjuist is, omdat binnen de inrichting nog sprake is van een onvergunde opslag van grond en groenafval waartegen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet was opgetreden.    In dit opzicht berust het bestreden besluit, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.
2.5.    Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het uitblijven van een besluit, en voor het overige gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.6.    Verweerder wijst erop dat bij besluit van 26 maart 2007 een last onder dwangsom is opgelegd ter beëindiging van de illegale opslag van grond en groenafval vanwege overtreding van het bestemmingsplan. Gelet hierop is volgens verweerder inmiddels tegemoetgekomen aan het handhavingverzoek. Hierover overweegt de Afdeling het volgende. De bij besluit van 26 maart 2007 opgelegde last houdt in dat de opslag van grond en groenafval die niet ten dienste staat van het agrarisch technisch hulpbedrijf moet worden beëindigd. Nu deze last de mogelijkheid van onvergunde andere opslag van grond en groenafval openhoudt, wordt niet volledig tegemoetgekomen aan het verzoek om daartegen handhavend op te treden in het kader van de Wet milieubeheer. Het besluit van 26 maart 2007 geeft dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten voor zover het de beslissing omtrent de opslag van grond en groenafval betreft.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep tegen het uitblijven van een besluit
niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende van 2 januari 2007, kenmerk 02/2213;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Heeze-Leende aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Heeze-Leende aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007
262-468.