ECLI:NL:RVS:2007:BB0384

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702012/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.P.J.A.M. Hennekens
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en de toepassing van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, waarbij bestuursdwang is toegepast op 30 augustus 2006. De appellante had huishoudelijke afvalstoffen aangeboden in strijd met artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004. De gemeente Utrecht stelde dat de kosten van de bestuursdwang voor rekening van appellante zouden komen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder op 13 februari 2007. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 29 juni 2007 ter zitting heeft behandeld.

De Raad van State overwoog dat de bestuursdwang die op 30 augustus 2006 was toegepast, bestond uit het verwijderen van de niet op de voorgeschreven dag aangeboden afvalstoffen. Verweerder had van het horen van appellante afgezien, omdat hij meende dat haar bezwaar kennelijk ongegrond was. Appellante voerde echter aan dat zij de vuilniszak op de juiste dag had aangeboden, en dat verweerder ten onrechte niet had geluisterd naar haar argumenten.

De Raad van State oordeelde dat er geen sprake was van kennelijke ongegrondheid van het bezwaar, omdat appellante gemotiveerd had aangegeven dat zij de vuilniszak op de juiste dag had buitengezet. De Raad concludeerde dat verweerder niet had mogen afzien van het horen van appellante, en dat het besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van appellante werd gegrond verklaard, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders werd vernietigd. Tevens werd de gemeente Utrecht gelast om het griffierecht aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

200702012/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2006 heeft verweerder zijn beslissing om op 30 augustus 2006 bestuursdwang toe te passen ter zake van het, in strijd met artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004, door appellante ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de [locatie], ter hoogte van haar woning, te Utrecht op schrift gesteld.
Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van appellante komen.
Bij besluit van 13 februari 2007, verzonden op 14 februari 2007, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 maart 2007, bij de gemeente Utrecht, ingekomen op 13 maart 2007, beroep ingesteld. De gemeente Utrecht heeft het beroep doorgezonden aan de Raad van State, alwaar het is ingekomen op 21 maart 2007.
Bij brief van 16 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een stuk ontvangen van appellante. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2007, waar appellante, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door P.Ch. van Doorn, werkzaam bij de gemeente Utrecht, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De bestuursdwang die verweerder op 30 augustus 2006 om spoedeisende redenen heeft toegepast bestond uit het verwijderen van de niet op de voorgeschreven dag aangeboden huishoudelijke afvalstoffen. Volgens verweerder heeft appellante hierdoor gehandeld in strijd met artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004.
2.2.    Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt een bestuursorgaan, voordat hij op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
2.3.    In haar beroepschrift heeft appellante aangevoerd dat zij bezwaar heeft tegen het bij het bestreden besluit 'kennelijk ongegrond' verklaren van haar bezwaarschrift. Appellante heeft hiertoe in haar brief van 18 juni 2007 als nader argument aangevoerd dat verweerder haar naar aanleiding van het maken van bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord.
2.3.1.    Verweerder heeft van het horen afgezien omdat appellante naar zijn mening als overtreder moet worden aangemerkt nu in de desbetreffende vuilniszak correspondentie is aangetroffen die van haar adres afkomstig was. Het bezwaar was volgens verweerder hoe dan ook ongegrond.
2.3.2.    De Afdeling overweegt dat van 'kennelijke ongegrondheid' slechts sprake kan zijn wanneer uit een bezwaarschrift aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op het bezwaarschrift, waarin appellante gemotiveerd heeft aangegeven in verband met haar vakantie de vuilniszak reeds op zondag 27 augustus 2006 te hebben buiten gezet, kan niet worden geoordeeld dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaar. Dit klemt te meer nu namens verweerder ter zitting is gesteld dat hij aanneemt dat appellante de vuilniszak op de aangegeven dag heeft aangeboden. Nu naar het oordeel van de Afdeling, gelet op het voorgaande, geen bevredigende verklaring is gegeven voor het feit dat de vuilniszak van appellante op de aangewezen ophaaldag, maandag 28 augustus 2006, op straat is blijven staan, had verweerder niet mogen afzien van het horen van appellante. Het besluit is in strijd met artikel 7:2, eerste lid, in samenhang met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.    Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 13 februari 2007, kenmerk b06.0302;
III.    gelast dat de gemeente Utrecht aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.P.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens    w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007
159-209.