ECLI:NL:RVS:2007:BB0397

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700801/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van ambtsbericht en belangenafweging onder de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 18 december 2006 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had verzocht om openbaarmaking van stukken die ten grondslag lagen aan een individueel ambtsbericht van 8 november 2001, maar de Minister van Buitenlandse Zaken had dit verzoek gedeeltelijk ingewilligd. De Minister weigerde echter om bepaalde passages openbaar te maken, waarbij hij zich beriep op de belangen van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van vertrouwenspersonen. De rechtbank oordeelde dat de Minister voldoende had gemotiveerd waarom de belangen van de vertrouwenspersonen zwaarder wogen dan het publieke belang bij openbaarmaking.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Afdeling stelde vast dat de belangen van de vertrouwenspersonen, die in moeilijke omstandigheden opereren, niet in het geding mochten komen door openbaarmaking van hun identiteit. De Afdeling benadrukte dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een belangenafweging vereist, waarbij het publieke belang bij openbaarmaking niet kan prevaleren boven de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200700801/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1382 van de rechtbank Maastricht van 18 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2006 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) het verzoek om openbaarmaking van de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het individueel ambtsbericht van 8 november 2001 gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 25 april 2006 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2007 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2007, waar de Minister vertegenwoordigd door mr. P.C.T.M. van Eeuwijk, ambtenaar bij het ministerie is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) - voor zover hier van belang - blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2.    Bij besluit van 25 april 2006 heeft de Minister zijn weigering gehandhaafd om twee passages openbaar te maken uit het memorandum van 11 september  2001 van de afdeling Asiel- en Migratiezaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken, welk memorandum ten grondslag heeft gelegen aan het individuele ambtsbericht van 8 november 2001 dat is uitgebracht in het kader van de asielaanvraag van appellant.
2.3.    De Minister heeft zich beroepen op de belangen gediend met niet openbaarmaking van de identiteit van personen die hebben meegewerkt aan het onderzoek en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob, aangezien het openbaar maken van de betreffende informatie kan leiden tot het bekend raken van de identiteit van die personen. Vanwege de uiterst moeilijke omstandigheden waaronder deze vertrouwenspersonen moeten opereren, lopen zij direct gevaar bij het bekend worden van hun medewerking. Het wegvallen van deze vertrouwenspersonen zou toekomstig onderzoek ernstig kunnen bemoeilijken en wellicht zelfs onmogelijk maken.
2.4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat ten aanzien van de aan de orde zijnde belangenafweging, te weten het publieke belang bij openbaarmaking ernerzijds en de door de relatieve weigeringsgronden van de door de Wob beschermde belangen, in dit geval de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de vertrouwenspersonen anderzijds, de Minister voldoende heeft gemotiveerd waarom het laatste belang dient te prevaleren boven eerste belang. De Minister heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank terecht geweigerd het memorandum geheel openbaar te maken.
2.5.    Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank. In het hoger beroepschrift heeft appellant ter motivering van zijn standpunt overwegend volstaan met enkele herhaling van de door hem in eerste aanleg aangevoerde gronden, welke door de rechtbank gemotiveerd zijn weerlegd.
Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de niet aan appellant verstrekt passages in het memorandum stelt de Afdeling vast dat de belangen waarop de Minister zich heeft beroepen, bij de informatie in deze passages aan de orde zijn. Ten aanzien van de belangenafweging onderschrijft de Afdeling het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
2.6.    Appellant heeft in het slot van het hoger beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat hij zich beter zou kunnen verweren tegen de verklaringen in het ambtsbericht wanneer de identiteit van de bronnen van het onderliggende onderzoek openbaar zou worden gemaakt. Appellant betoogt dat dit niet alleen belangrijk is voor hemzelf, maar ook in het belang van de Nederlandse maatschappij om vreemdelingen die terecht om een asielvergunning verzoeken, niet naar hun land van herkomst terug te sturen. Het dient derhalve het algemeen belang om het verzoek om openbaarmaking van de geweigerde gegevens in te willigen.
2.6.1.    De Afdeling volgt appellant niet in dit standpunt. Het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat bij de in het kader van de Wob te verrichten belangenafweging het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen worden betrokken. De omstandigheid dat behalve appellant ook anderen belang kunnen hebben bij openbaarmaking van de identiteit van de door de Minister gebruikte bronnen maakt niet dat de rechtbank de door de Minister gemaakte belangenafweging anders had moeten beoordelen dan zij heeft gedaan. Een specifiek belang bij openbaarmaking van appellant of anderen kan in die afweging niet worden betrokken.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007
221.