ECLI:NL:RVS:2007:BB0761

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703611/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor distributiecentrum en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 juli 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vergunning verleend aan de Coöperatieve Land- en Tuinbouwvereniging voor een distributiecentrum aan de Molenstraat 155 te Zundert. De vergunning, verleend op 3 april 2007, betreft de opslag en verkoop van landbouwbenodigdheden en is op 16 april 2007 ter inzage gelegd. Verzoekster heeft op 23 mei 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit, met een verzoek om een voorlopige voorziening, dat op 12 juli 2007 ter zitting is behandeld.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De vergunning voorziet in een nieuwe in- en uitrit ter plaatse van de woningen Molenstraat 161, 163 en 165, en er zijn plannen voor de bouw van een loods en koelcel. De Voorzitter heeft vastgesteld dat voor de realisatie van deze plannen een bouwvergunning vereist is, die nog niet is aangevraagd. Hierdoor kan de verleende vergunning niet in werking treden voordat de bouwvergunning is verleend.

Verzoekster heeft bezwaren geuit over mogelijke schade aan haar woning en vreest hinder door trillingen en geluid van de nieuwe in- en uitrit. De Voorzitter heeft echter geoordeeld dat deze bezwaren niet kunnen worden betrokken bij de vergunningverlening. Aangezien de bouwvergunning nog niet is aangevraagd en de realisatie van de in- en uitrit pas na de bouw van de loods en koelcel kan plaatsvinden, is er geen onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200703611/2.
Datum uitspraak: 23 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2007 heeft verweerder aan de Coöperatieve Land- en Tuinbouwvereniging (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een distributiecentrum ten behoeve van de tuinbouwveiling tevens bestemd voor de opslag en verkoop van landbouwbenodigdheden aan de Molenstraat 155 te Zundert. Dit besluit is op 16 april 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 23 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juni 2007.
Bij eerstgenoemde brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2007, waar verzoekster, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door C.M.M. Huijbregts, ambtenaar van de gemeente, en R.E.S.S. Vliex, medewerker bij de Regionale Milieudienst West-Brabant, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De bij het bestreden besluit verleende vergunning voorziet onder meer in een nieuwe in- en uitrit ter plaatse van de aanwezige woningen Molenstraat 161, 163 en 165. Deze in- en uitrit komt in de plaats van de thans in gebruik zijnde in- en uitrit aan de noordzijde van de inrichting en de eerder vergunde - op dit moment niet gebruikte - in- en uitrit gelegen direct naast de woning van verzoekster. Voorts worden ten behoeve van de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten op het terrein van de inrichting onder meer een nieuw te bouwen loods en koelcel gerealiseerd. Voor het verwezenlijken van deze verandering van de inrichting, zo is uit het verhandelde ter zitting gebleken, is een bouwvergunning vereist.
2.3.    Voor zover de bezwaren van verzoekster zich richten tegen ondervonden schade aan de woning als gevolg van eerdere sloopwerkzaamheden op het terrein van de inrichting en nog te vrezen schade als gevolg van sloop van woningen ten behoeve van de nieuwe in- en uitrit, zijn dit geen aspecten die in het kader van deze vergunning kunnen worden betrokken.
2.4.    Verzoekster vreest trilling- en geluidhinder als gevolg van het gebruik van de nieuwe in- en uitrit.
2.5.    In artikel 20.8 van de Wet milieubeheer is, voor zover hier van belang, bepaald dat een besluit als het onderhavige - waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking treedt dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.6.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de woningen waar de nieuwe in- en uitrit moet komen nog bewoond zijn en dat voor de sloop van de woningen nog een sloopvergunning moet worden aangevraagd en vergund. Van de zijde van vergunninghoudster is ter zitting verklaard dat in de realisering van de in- en uitrit pas is voorzien na de bouw van de loods en de koelcel. Eveneens is door vergunninghoudster verklaard dat de aanvraag voor de vereiste bouwvergunning voor de loods en de koelcel nog niet is ingediend en dat de bouw ervan niet eerder dan januari 2008 is voorzien. Zolang geen bouwvergunning is verleend, treedt de bij het bestreden besluit verleende vergunning ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet in werking. Gezien het vorenstaande is er geen onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.7.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2007
159-541.