ECLI:NL:RVS:2007:BB0794
Raad van State
- Hoger beroep
- P.A. Offers
- Y.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Weigering definitieve toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem en de ontvankelijkheid van het beroepschrift
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die haar beroep tegen de weigering van de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem om een definitieve toevoeging te verlenen, niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad had op 18 oktober 2005 besloten om de toevoeging te weigeren, waarna appellante bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 3 februari 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank Arnhem verklaarde op 12 januari 2007 het beroep van appellante niet-ontvankelijk, omdat zij niet tijdig had ingediend. Appellante stelde dat zij het beroepschrift op 17 maart 2006 had gepost, maar de rechtbank oordeelde dat het beroepschrift pas op 21 maart 2006 was ontvangen, wat buiten de termijn viel.
De Raad van State heeft de zaak op 20 juli 2007 behandeld. Appellante was aanwezig, terwijl de Raad werd vertegenwoordigd door mr. M.E. van Schooten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval was het besluit op bezwaar bekendgemaakt op 3 februari 2006, waardoor de termijn eindigde op 17 maart 2006. Het beroepschrift was echter pas op 21 maart 2006 ontvangen, wat te laat was.
De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd. De datumstempel van TPG Post gaf aan dat het beroepschrift op 19 maart 2006 was verzonden, en appellante kon niet bewijzen dat zij het op 17 maart had gepost. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.