ECLI:NL:RVS:2007:BB0795

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702106/4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A. Kosto
  • G.A. van der Sluijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan door de Raad van State

Op 26 juli 2007 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Woonwijken kern Oirschot". Dit bestemmingsplan was op 27 juni 2006 vastgesteld door de gemeenteraad van Oirschot. Verzoeker heeft op 9 mei 2007 beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, die op 13 februari 2007 had plaatsgevonden. Verzoeker verzocht de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreesde voor onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan.

Tijdens de zitting op 20 juli 2007, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. R.Th.J. van 't Zelfde, en de gemeenteraad door ambtenaar S. van Kollenburg, werd het verzoek besproken. De Voorzitter oordeelde dat het bestemmingsplan grotendeels conserverend van aard was, maar dat er twijfels bestonden over de rechtszekerheid van de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en de mogelijkheid van parkeervoorzieningen. De Voorzitter besloot om de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" te schorsen, maar wees het verzoek voor het overige af. Tevens werd het college van gedeputeerde staten veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan verzoeker en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat deze niet bindend is in de bodemprocedure. De Voorzitter heeft de schorsing van de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" gerechtvaardigd om onomkeerbare gevolgen te voorkomen, terwijl de overige bezwaren van verzoeker niet voldoende zwaarwegend werden geacht om het besluit te schorsen.

Uitspraak

200702106/4.
Datum uitspraak: 26 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Oirschot het bestemmingsplan "Woonwijken kern Oirschot" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 februari 2007, no. 1212843, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 9 mei 2007, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 mei 2007, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2007, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.Th.J. van 't Zelfde, advocaat te Breda, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door S. van Kollenburg, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan beoogt een actuele planologische regeling te geven voor het gebied ten noordoosten van de kern Oirschot. Het plan is grotendeels conserverend van aard.
Verzoeker woont aan de [locatie 1]. Het plan voorziet voor het naastgelegen perceel, [locatie 2], in de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" met de nadere aanduidingen "tandartspraktijk toegestaan" en "dienstwoning toegestaan". Achter de woning van verzoeker liggen gronden waaraan in het plan de bestemming "Groenvoorzieningen" is toegekend.
2.3.    Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan genoemde plandelen. Hij voert hiertoe onder meer aan dat de doeleindenomschrijving voor het perceel [locatie 2], bij beëindiging van de daar gevestigde tandartsenpraktijk, diverse andere ontwikkelingen mogelijk maakt, hetgeen verzoeker ongewenst acht. Voorts voorziet het plan naar de mening van verzoeker ten onrechte in de mogelijkheid van de bouw van een dienstwoning en heeft hij bezwaar tegen de bouwhoogte. Wat betreft de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen" stelt verzoeker dat het plan daar ten onrechte de aanleg van parkeervoorzieningen mogelijk maakt.
Verzoeker beoogt te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zullen optreden als gevolg van de inwerkingtreding van het plan.
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het grotendeels goedgekeurd.
2.5.    Ter zitting is gebleken dat nog geen bouwvergunning voor het perceel [locatie 2] is aangevraagd. Weliswaar is niet onaannemelijk dat deze alsnog wordt aangevraagd, maar nu het de Voorzitter op voorhand niet is gebleken dat de planologische regeling voor het perceel [locatie 2] in strijd is met goede ruimtelijke ordening, ziet de Voorzitter geen aanleiding het besluit op dit punt te schorsen. Het verzoek komt in zoverre dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.
Ingevolge artikel 14.1. van de planvoorschriften zijn de als "Groenvoorzieningen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor parkeervoorzieningen. Ingevolge artikel 14.2.2. van de planvoorschriften zijn parkeervoorzieningen uitsluitend toegestaan via vrijstelling. De Voorzitter betwijfelt of het rechtstreeks toelaten van parkeervoorzieningen op grond van artikel 14.1. strookt met het opnemen van een vrijstellingsbevoegdheid voor diezelfde voorzieningen in artikel 14.2.2. en of het plan op dit punt niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen ziet de Voorzitter hierin aanleiding om de goedkeuring van dit plandeel, bij wijze van voorlopige voorziening, te schorsen, zoals aangegeven op de bij de uitspraak behorende kaart 1.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 13 februari 2007, kenmerk no. 1212843, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" zoals dat is aangegeven op de bij de uitspraak behorende kaart 1;
II.    wijst het verzoek voor het overige af;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van der Sluijs, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto     w.g. Van der Sluijs
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2007
461.
plankaart