ECLI:NL:RVS:2007:BB1310

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700991/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring van beroep door rechtbank Alkmaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat appellant heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 20 december 2006 het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit gebeurde naar aanleiding van een verzoek om informatie dat appellant op 19 mei 2005 had ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland, thans Koggenland. Het college had het verzoek doorgestuurd naar het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Op 7 oktober 2005 verklaarde het college het bezwaar van appellant tegen deze gang van zaken niet-ontvankelijk. Appellant stelde hiertegen beroep in, maar de rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Appellant betoogde dat hij het beroepschrift op 17 november 2005 ter post had bezorgd, maar dat het op 23 november 2005 door TPG Post als onjuist geadresseerd retour was gezonden. De rechtbank oordeelde dat de regeling van artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing was, omdat het beroepschrift niet door TPG Post was bezorgd. De rechtbank vond ook geen aanleiding om te oordelen dat de onjuiste vermelding van het adres van de rechtbank in een publicatie appellant niet kon worden toegerekend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200700991/1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. WOB 05/3027 van de rechtbank Alkmaar van 20 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland, thans Koggenland.
1.    Procesverloop
Bij een op 19 mei 2005 verzonden brief heeft het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland, thans Koggenland (hierna: het college), appellant laten weten dat het zijn verzoek om informatie naar het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft doorgestuurd.
Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2006, verzonden op 22 december 2006, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door zijn [echtgenote], is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank, door het door hem ingestelde beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij het beroepschrift tijdig heeft verstuurd, het ruim binnen een week na afloop van de termijn door de rechtbank is ontvangen en het in eerste instantie retour zenden van het beroepschrift door TPG Post is veroorzaakt, doordat de rechtbank haar postbusnummer heeft gewijzigd.
2.2.    Niet in geschil is dat de termijn, waarbinnen beroep tijdig kon worden ingesteld, op 21 november 2005 eindigde en het beroepschrift niet binnen die termijn bij de rechtbank is ingekomen. Evenmin is in geschil dat appellant het beroepschrift op 17 november 2005 ter post heeft bezorgd, doch dit op 23 november 2005 van TPG Post als onjuist geadresseerd retour heeft ontvangen.
De rechtbank heeft met juistheid de regeling van artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing geacht, omdat appellant het beroepschrift weliswaar voor afloop van de termijn ter post heeft bezorgd en het binnen een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is bezorgd, maar niet door TPG Post en dat voor toepasselijkheid van die regeling wel is vereist. De rechtbank heeft voorts, nu onder het besluit van 7 oktober 2005 het juiste adres van de rechtbank is vermeld, evenzeer terecht in de gestelde onjuiste vermelding van het adres van de rechtbank in de Kogge Express van 2 november 2005 bij een aantal bekendmakingen van verleende bouw- en aanlegvergunningen, geen grond gevonden voor het oordeel dat de verzending naar een verkeerd postbusnummer redelijkerwijs niet aan appellant kan worden toegerekend.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb     w.g. Mathot
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007
419