200700842/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/594 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 januari 2007 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 29 juli 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) geweigerd de voorwaardelijke toevoeging ten behoeve van [derdebelanghebbende] voor rechtsbijstand om te zetten in een definitieve toevoeging.
Bij besluit van 9 januari 2006 heeft de raad het door [derdebelanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de voorwaardelijke toevoeging voor rechtsbijstand omgezet in een definitieve toevoeging.
Bij uitspraak van 15 januari 2007, verzonden op 22 januari 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 februari 2007 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. T. Müller, advocaat te Tilburg, is verschenen. De raad, met bericht van verhindering, en [derdebelanghebbende] zijn niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, zoals deze gold ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang (hierna: de Wrb), verleent de raad geen definitieve toevoeging indien op het moment van beëindiging van de zaak waarvoor een voorwaardelijke toevoeging is verleend, blijkt dat de financiële draagkracht van de aanvrager zodanig is toegenomen dat deze de in artikel 34 genoemde bedragen overschrijdt.
Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Wrb, zoals deze gold ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, wordt geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende beschikt over een eigen vermogen van ten minste € 7.300,00, indien hij alleenstaande is, dan wel van ten minste € 10.500,00 in overige gevallen.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand, zoals deze gold ten tijde hier van belang (hierna: het Bdr), wordt voor de vaststelling van het vermogen van de rechtszoekende uitgegaan van de toestand zoals deze is op het tijdstip dat de aanvraag om verlening van rechtsbijstand wordt ingediend.
Ingevolge artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van het Bdr, zoals deze gold ten tijde hier van belang, wordt voor de vaststelling van het vermogen niet in aanmerking genomen de waarde, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken, van de eigen woning die de rechtszoekende bewoont of, in geval van opheffing van de gezamenlijke huishouding, bewoond heeft, voor zover deze waarde, na aftrek van het nog niet afgeloste bedrag van de daarop gevestigde hypotheek of hypotheken, minder dan € 65.344,00 bedraagt.
2.2. Bij besluit van 9 januari 2006 heeft de raad de voorwaardelijke toevoeging voor rechtsbijstand aan [derdebelanghebbende] omgezet in een definitieve toevoeging waarbij in aanmerking is genomen dat de zogeheten overwaarde van de woning van [derdebelanghebbende] aan de [locatie] € 63.500,00 bedraagt doch deze overwaarde gelet op artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van het Bdr bij de vaststelling van het vermogen buiten beschouwing dient te blijven.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het vermogen op goede gronden met de overwaarde van de woning van [derdebelanghebbende] aan de [locatie] geen rekening heeft gehouden. Nu deze woning is aangekocht na de datum van de aanvraag had deze volgens appellante bij de berekening van het vermogen van [derdebelanghebbende] buiten beschouwing dienen te blijven en had slechts de voormalige echtelijke woning daarbij moeten worden betrokken. In dit verband verwijst appellante naar het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van het Bdr.
2.4. Het betoog van appellante faalt. Zoals de Afdeling onder andere in de uitspraak van 5 februari 2003, in zaak no. 200204613/1 (www.raadvanstate.nl), heeft overwogen, is indien het gaat om de vraag of een voorwaardelijke toevoeging in een definitieve toevoeging moet worden omgezet, het moment van beëindiging van de rechtsbijstand bepalend voor de vaststelling van het vermogen.
Niet in geding is dat [derdebelanghebbende] voor beëindiging van de zaak waarvoor toevoeging is verleend, de woning aan de [locatie heeft gekocht en dat de voormalige echtelijke woning ook voor dat tijdstip is verkocht. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de raad de overwaarde van de woning aan de [locatie] gelet op artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van het Bdr terecht niet bij de vaststelling van het vermogen in aanmerking heeft genomen.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de raad terecht de voorwaardelijke toevoeging voor rechtsbijstand heeft omgezet in een definitieve toevoeging.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007