ECLI:NL:RVS:2007:BB2145

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704940/1 en 200704940/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen gebruik tennisbanen en verlichting door tennisvereniging

In deze zaak gaat het om een verzoek om handhaving tegen het gebruik van tennisbanen en de verlichting van tennisvereniging "De Greensetters" in de gemeente Skarsterlân. Het college van burgemeester en wethouders had op 30 oktober 2006 een verzoek van appellanten om handhavend op te treden afgewezen. Appellanten maakten bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar op 5 februari 2007 gegrond, maar weigerde opnieuw handhavend op te treden. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van appellanten ongegrond op 27 maart 2007. Appellanten gingen in hoger beroep bij de Raad van State en vroegen om een voorlopige voorziening.

De Raad van State oordeelde dat het college had kunnen handhavend optreden, omdat het gebruik van de banen in strijd was met het bestemmingsplan en er geen bouwvergunning was verleend voor de verlichting en het hekwerk. Het college had echter aangevoerd dat de tennisaccommodatie op korte termijn zou worden verplaatst, wat volgens hen het belang van de vereniging zwaarder deed wegen dan dat van appellanten. Appellanten betoogden echter dat de illegale situatie nu voor onbepaalde tijd gedoogd zou worden.

De Raad van State oordeelde dat er onvoldoende concrete data waren opgenomen in de besluiten van het college, waardoor de rechtszekerheid in het geding was. Het hoger beroep van appellanten werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college werd opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellanten.

Uitspraak

200704940/1 en 200704940/2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 07/522 en 07/523 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 27 maart 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân (hierna: het college) een verzoek van appellanten om handhavend tegen het gebruik van de banen 3 en 4 van de tennisaccommodatie van tennisvereniging "De Greensetters" (hierna: de vereniging) en tegen de verlichting rond de banen 1 en 2 en het hekwerk rond de gehele accommodatie op te treden afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2007 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 30 oktober 2006 ingetrokken, doch opnieuw geweigerd handhavend op te treden, als door appellanten verzocht.
Bij uitspraak van 27 maart 2007, verzonden op 1 juni 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 juli 2007 heeft de vereniging stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegestuurd.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2007, waar [een van de appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout & Wiarda, juristen, rentmeesters en makelaars te Oranjewoud, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Teuben-Bokma, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de vereniging, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Niet in geschil is dat het gebruik van de banen 3 en 4 in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en voor het oprichten van de verlichtingsmasten en het hekwerk, hoewel vereist, geen bouwvergunning is verleend. Het college kon derhalve handhavend optreden, als door appellanten verzocht.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen.
2.3.    Het college heeft ter toelichting van zijn weigering aangevoerd dat de tennisaccommodatie op korte termijn naar een andere locatie in de gemeente zal worden verplaatst. De hiervoor vereiste bouwvergunningen zijn inmiddels verleend. Dat hiertegen bezwaar is gemaakt en thans ter zake mediation plaatsvindt, neemt volgens het college niet weg dat op korte termijn met de werkzaamheden zal kunnen worden begonnen. Onder deze omstandigheden weegt het belang van de vereniging bij het kunnen blijven gebruiken van de banen 3 en 4, de verlichting en het hekwerk, totdat de accommodatie verplaatst wordt, volgens het college zwaarder dan dat van appellanten bij het staken van het gebruik van de banen 3 en 4 en het verwijderen van de lichtmasten en het hekwerk.
2.4.    Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter, door dat standpunt te aanvaarden, heeft miskend dat de illegale situatie, nadat deze onder voorwaarden reeds tot 1 oktober 2006 was gedoogd, als gevolg van de afwijzing thans voor onbepaalde tijd wordt gedoogd. Dat de tennisaccommodatie zal worden verplaatst en derhalve van de huidige locatie zal verdwijnen, betekent niet dat concreet zicht daarop bestaat. Derhalve zal de overlast die zij van de tennisaccommodatie ondervinden voor onbepaalde tijd voortduren, aldus appellanten.
2.5.    Aannemelijk is dat de voorbereiding van de verplaatsing van de tennisaccommodatie in een vergevorderd stadium verkeert en de desbetreffende werkzaamheden, zoals het college ter zitting heeft verklaard, op korte termijn een aanvang zullen nemen. Evenzeer aannemelijk is dat handhaving thans tot ernstige gevolgen voor de vereniging zal leiden. Nu de vereniging voorts ter zitting heeft verklaard dat de banen 3 en 4 op 1 oktober 2007 zullen worden gesloten, zijn er bijzondere omstandigheden die het afzien van het verzochte handhavend optreden zouden kunnen rechtvaardigen.
Aan de weigering om handhavend op te treden ontbreekt echter een concrete datum, waarop de illegale situatie in ieder geval beëindigd dient te zijn en waarna daartegen wel zal worden opgetreden. Door ook in het besluit van 5 februari 2007 geen datum op te nemen, waarna handhavende maatregelen zullen worden getroffen, indien de overtreding voortduurt, is dit besluit in strijd met de rechtszekerheid. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 5 februari 2007 ten onrechte niet deswege vernietigd.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Voorzitter het beroep van appellanten gegrond verklaren en het besluit van 5 februari 2007 vernietigen. Het college dient binnen de na te melden termijn een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.7.    Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 maart 2007 in de zaken nos. AWB 07/522 en 07/523;
III.    verklaart het bij de rechtbank in deze zaken ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân van 5 februari 2007, kenmerk 2006.007152.tat;
V.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân op binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Skarsterlân aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de gemeente Skarsterlân aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt;
VIII.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Groenendijk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2007
164.