ECLI:NL:RVS:2007:BB2459

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703631/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor kantoorgebouw in Houten

Op 19 januari 2006 verleende het college van burgemeester en wethouders van Houten aan LSI De Koppeling B.V. een vrijstelling en bouwvergunning voor de oprichting van een kantoorgebouw met parkeerterrein op het perceel De Koppeling te Houten. Tegen deze beslissing hebben verzoekers, wonend te Houten, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Verzoeker sub 1 diende zijn beroep in op 25 mei 2007, terwijl verzoekers sub 2 hun beroep op 29 mei 2007 indienen. Verzoekers sub 2 hebben hun gronden van beroep aangevuld op 27 juni 2007 en verzochten om een voorlopige voorziening.

De gronden van verzoekers sub 2 richten zich voornamelijk op de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit. De Raad van State overweegt dat de rapporten van deskundigen, die door het college zijn overgelegd, aantonen dat het bouwplan voldoet aan de grenswaarden van het Besluit luchtkwaliteit 2005. Hierdoor is er geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit tot vrijstelling in de weg staat.

Bij de afweging van belangen, waaronder de belangen van vergunninghoudster om te voorkomen dat zij geconfronteerd wordt met vertraging van de bouwwerkzaamheden, besluit de Raad van State de verzoeken om een voorlopige voorziening af te wijzen. De Voorzitter, R.W.L. Loeb, heeft de verzoeken behandeld op 9 augustus 2007 en komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraken in de bodemprocedure waarschijnlijk zullen worden bevestigd. De beslissing om de verzoeken af te wijzen is op 20 augustus 2007 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200703631/2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende de hoger beroepen van onder meer:
1.    [verzoeker sub 1], wonend te Houten,
2.    [verzoekers sub 2], allen wonend te Houten,
tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 17 april 2007 in de zaken nos. SBR 2006/2814, SBR 2006/2828 en SBR 2006/2804, 2006/2807, 2006/2867 en 2006/2977 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Houten.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Houten (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "LSI De Koppeling B.V." (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een kantoorgebouw met bijbehorend parkeerterrein op het perceel De Koppeling te Houten.
Bij besluit van 27 juni 2006 heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 17 april 2007, verzonden op 18 april 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door verzoeker sub 1 daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover hij daarbij ontvangen is in zijn bezwaar, dat bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard en het door verzoekers sub 2 tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraken hebben onder meer verzoeker sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2007, en verzoekers sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Verzoekers sub 2 hebben de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 27 juni 2007.
Voorts hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 augustus 2007, waar verzoeker sub 1, vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, verzoekers sub 2, vertegenwoordigd door mr. F. Hendriksen, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en mr. A.R.E. Maris en M.J. Stekelenburg, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Aan de zijde van het college zijn verder B.W. Hoekstra en H.J. Kingma verschenen. Voorts is daar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam, en drs. ing. S.C.A.J. Bouwmans, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, geeft op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraken in de bodemprocedure niet voor bevestiging in aanmerking zullen komen, althans uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend.
2.1.1.    Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank naar voorlopig oordeel, gelet op de afstand tussen diens woning en het op te richten kantoorgebouw, naar eigen zeggen zo'n 350 m, verzoeker sub 1 terecht niet als belanghebbende bij het besluit van 19 januari 2006 heeft aangemerkt.
2.1.2.    De in hoger beroep door verzoekers sub 2 naar voren gebrachte gronden zien voornamelijk op de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit. Mede gelet op de door het college overgelegde rapporten, waarin door terzake deskundigen wordt geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 neergelegde grenswaarden, geeft hetgeen deze verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat dat besluit aan het verlenen van vrijstelling in de weg stond.
2.2.    Bij afweging van de betrokken belangen, waaronder dat van vergunninghoudster om niet opnieuw te worden geconfronteerd met grote vertragingsschade als gevolg van gedwongen staking van de bouwwerkzaamheden, dienen onder die omstandigheden de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen. Dienovereenkomstig wordt beslist.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Van Roessel
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2007
457.