ECLI:NL:RVS:2007:BB2465

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700897/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de ontvankelijkheid van bezwaar tegen opgelegde ouderbijdrage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, waarbij aan haar een ouderbijdrage is opgelegd. Het besluit dateert van 4 mei 2004. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het landelijk bureau heeft dit bezwaar op 29 maart 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar buiten de termijn was ingediend. De rechtbank Groningen heeft in haar uitspraak van 19 december 2006 het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij stelt dat zij het besluit van 4 mei 2004 niet heeft ontvangen en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

De Raad van State heeft de zaak op 20 juli 2007 behandeld. Appellante was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. D.Y. Li. Het landelijk bureau is niet verschenen. De Raad overweegt dat het huisadres van appellante correct is vermeld op het besluit van 4 mei 2004. Het landelijk bureau heeft echter niet aangetoond dat het besluit aangetekend of met een ontvangstbevestiging is verzonden. Desondanks heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in 2004 al op de hoogte was van de inhoud van het besluit, gezien de acceptgiro's die naar haar huisadres zijn gestuurd en de betalingen die in 2004 en 2005 zijn verricht.

De Raad van State concludeert dat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt en dat de rechtbank de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar heeft geacht. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200700897/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/708 van de rechtbank Groningen van 19 december 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2004 heeft het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: het landelijk bureau) aan appellante een ouderbijdrage opgelegd.
Bij besluit van 29 maart 2006 heeft het landelijk bureau het door appellante daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2006, verzonden op 21 december 2006, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 maart 2007 heeft het landelijk bureau van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. D.Y. Li, advocaat te Groningen, is verschenen. Het landelijk bureau is met bericht niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 4 mei 2004 heeft het landelijk bureau aan appellante een ouderbijdrage krachtens het Besluit bijdragen justitiële kinderbescherming en vrijwillige jeugdhulpverlening opgelegd. Bij de beslissing op bezwaar van 29 maart 2006 heeft het landelijk bureau het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar buiten de termijn is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2.2.    Appellante stelt dat de rechtbank heeft miskend dat zij het besluit van 4 mei 2004 niet heeft ontvangen en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.3.    Niet in geding is dat het huisadres van appellante vermeld op het besluit van 4 mei 2004 juist is.
Vast staat dat het landelijk bureau het besluit niet aangetekend of met bericht van ontvangst heeft verzonden. De rechtbank heeft echter terecht en op goede gronden overwogen dat het landelijk bureau aannemelijk heeft gemaakt dat de inhoud van het besluit van 4 mei 2004 in ieder geval al in 2004 aan appellante bekend was. Hierbij is in aanmerking genomen dat het landelijk bureau voor de betaling van de ouderbijdrage accept giro's naar het huisadres van appellante heeft verzonden en in 2004 en 2005 met regelmaat betalingen zijn verricht, zodat het er voor moet worden gehouden dat appellante toen met de inhoud van het besluit bekend was. De stelling van appellante dat zij het besluit niet heeft ontvangen, kan gegeven het vorenoverwogene niet geloofwaardig worden geacht.
Nu appellante eerst bij brief van 2 november 2005 bezwaar tegen het besluit van 4 mei 2004 heeft gemaakt, heeft de rechtbank de termijnoverschrijding op goede gronden niet verschoonbaar geacht en is de rechtbank terecht tot haar oordeel gekomen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Bindels
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007
85.