ECLI:NL:RVS:2007:BB2505

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700175/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang bij illegale snackbar zonder bouwvergunning

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 augustus 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 25 oktober 2005 een dwangsom opgelegd aan appellant, die een snackbar exploiteerde op een perceel zonder de vereiste bouwvergunning. Het college gelastte appellant om het bouwwerk te verwijderen en het gebruik als snackbar te staken. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 18 mei 2006. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde op 14 december 2006 het besluit van het college, waarop appellant hoger beroep instelde.

De Raad van State overwoog dat het gebruik van de snackbar in strijd was met de Woningwet en het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak benadrukte dat handhaving van de wet in het algemeen belang is en dat bestuursorganen in principe moeten optreden bij overtredingen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Appellant voerde aan dat hij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel had, omdat de gemeente Leidschendam, als vorige eigenaar van het perceel, zou hebben toegezegd dat er een alternatieve locatie voor de snackbar zou worden aangeboden. De Raad van State oordeelde echter dat deze toezegging niet bevestigend was en dat het college niet had beloofd dat appellant zonder bouwvergunning mocht blijven opereren.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de Raad de beslissing in naam der Koningin bevestigde.

Uitspraak

200700175/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/5401 van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast het op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) geplaatste bouwwerk te verwijderen en verwijderd te houden en het gebruik daarvan als snackbar te staken.
Bij besluit van 18 mei 2006 heeft het college het daartegen door appellant  gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2006, verzonden op 20 december 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. A.P.M.A. Layendecker, advocaat te Oss, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C. Visser, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant exploiteert op het perceel een snackbar. Niet in geschil is dat die snackbar zonder bouwvergunning is gebouwd, zodat in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is gehandeld. Het gebruik van de snackbar op het perceel is in strijd met artikel 6, gelezen in samenhang met artikel 19, eerste lid, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Leidschenveen". Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hem een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt zodat handhavend optreden achterwege dient te blijven.
2.3.1.    Naar appellant stelt, is door de gemeente Leidschendam, als vorige eigenaar van het perceel, toegezegd dat voor de snackbar een alternatieve locatie zou worden aangeboden. Nog daargelaten dat deze stelling nooit door het college is bevestigd en de bij zaak betrokken ambtenaar deze uitlating heeft ontkend, sluit een dergelijke toezegging handhavend optreden jegens de geconstateerde overtredingen niet uit, reeds omdat daaruit niet volgt dat het college heeft toegezegd dat appellant zonder bouwvergunning en in strijd met het bestemmingsplan de snackbar ter plaatse mocht handhaven en als zodanig mocht blijven gebruiken. Evenmin volgt daaruit dat is toegezegd dat appellant bouwvergunning zou worden verleend voor de snackbar.
Appellant komt derhalve geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toe. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog faalt.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Huijben
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007
313-552.