ECLI:NL:RVS:2007:BB2901

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701349/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen supermarkt Lidl in Sneek

In deze zaak gaat het om een handhavingsverzoek van appellanten tegen de supermarkt Lidl, gelegen aan het Sint Antoniusplein 33 en Julianastraat 71 te Sneek. Het college van burgemeester en wethouders van Sneek heeft op 31 augustus 2004 het verzoek om handhaving afgewezen. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 10 januari 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Appellanten hebben vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld in maart 2007. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 augustus 2007.

Tijdens de zitting is de bevoegdheid van de Afdeling ter discussie gesteld door Lidl Nederland GmbH en de verweerder. Zij stelden dat het besluit van 10 januari 2007 een primair besluit betreft en dat er eerst bezwaar gemaakt moest worden voordat beroep kon worden ingesteld. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat het onderdeel van het besluit dat betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellanten een beslissing op bezwaar is. Dit betekent dat de Afdeling bevoegd is om het geschil te behandelen.

De Afdeling heeft vastgesteld dat appellanten, ondanks hun verhuizing naar een andere wijk in Sneek, nog steeds belang hebben bij de inhoudelijke behandeling van hun bezwaar. De Afdeling oordeelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de wet door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Het beroep van appellanten is gegrond verklaard, en de beslissing op bezwaar is vernietigd voor zover deze het bezwaar van appellanten betreft en het om handhaving op grond van de Wet milieubeheer gaat. Verweerder is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellanten.

Uitspraak

200701349/1.
Datum uitspraak: 5 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Sneek,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sneek,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2004 heeft verweerder het verzoek van appellanten en anderen om handhavend op te treden tegen de supermarkt Lidl op het adres Sint Antoniusplein 33 en Julianastraat 71 te Sneek afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder, voor zover hier van belang, het door appellanten hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 21 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 maart 2007.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.C. Schoormans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Lidl Nederland GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Ingevolge artikel IV, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb blijft het recht zoals het gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van besluiten die zijn aangevraagd vóór dat tijdstip.
2.2.    Ter zitting is door Lidl Nederland GmbH en verweerder de bevoegdheid van de Afdeling om het beroep in behandeling te nemen ter discussie gesteld. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat het besluit van 10 januari 2007 een primair besluit betreft voor zover het ziet op trillinghinder. Huns inziens stond tegen dit besluit derhalve geen rechtstreeks beroep open, maar moest eerst (opnieuw) bezwaar worden gemaakt. Subsidiair hebben zij aangevoerd dat als het hier een beslissing op bezwaar betreft, deze ziet op het handhaven van een bestemmingsplan en de rechtbank Leeuwarden bevoegd is hiervan kennis te nemen.
2.2.1.    Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover te dezen van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit op bezwaar is genomen.
Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover te dezen van belang, kan tegen een besluit op grond van deze wet beroep worden ingesteld bij de Afdeling.
2.2.2.    De Afdeling overweegt dat in deze procedure alleen dat deel van het besluit van 10 januari 2007 aan de orde is dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellanten. Genoemd onderdeel vormt onmiskenbaar een beslissing op bezwaar. Reeds hierom kan het betoog omtrent één van de andere onderdelen van het besluit - namelijk het onderdeel dat op trillinghinder ziet - geen doel treffen.
Voorts moet worden vastgesteld dat het verzoek van appellanten en anderen om handhavend op te treden ten dele de Wet milieubeheer betreft. In zoverre is derhalve niet de rechtbank maar de Afdeling bevoegd kennis te nemen van het geschil.
2.3.    Ingevolge artikel 18.14 van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan een ieder aan een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van, voor zover hier van belang, bestuursdwang verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
2.4.    Verweerder heeft het bezwaar, voor zover dit is gemaakt door appellanten, niet-ontvankelijk verklaard omdat zij door hun verhuizing naar een andere wijk in Sneek geen belang meer zouden hebben bij een inhoudelijke behandeling van het bezwaar.
2.5.    Het verzoek aan verweerder om handhavend op te treden dateert van 1 juli 2004. Artikel 18.14 van de Wet milieubeheer (oud) is derhalve van toepassing. Op grond van dit artikel kon een ieder een verzoek om handhaving bij het daartoe bevoegde gezag indienen. De omstandigheid dat appellanten ten tijde van de beslissing op bezwaar waren verhuisd levert, nog daargelaten dat zij hebben betoogd schade te hebben geleden door het afwijzen van het verzoek om handhaving, in het licht hiervan geen grond op om het bezwaar, voor zover dit door hen is gemaakt en het handhaving op grond van de Wet milieubeheer betreft, niet-ontvankelijk te verklaren.
De Afdeling is derhalve van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel IV, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb.
2.6.    Het beroep is gegrond. De beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd voor zover deze het bezwaar van appellanten betreft en het om handhaving op grond van de Wet milieubeheer gaat.
2.7.    Verweerder dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sneek van 10 januari 2007, kenmerk 000027/2006-01096, voor zover dit het bezwaar van appellanten betreft en het om handhaving op grond van de Wet milieubeheer gaat;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sneek tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sneek aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Sneek aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007
195-495.