ECLI:NL:RVS:2007:BB3407

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702441/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • I. Beurmanjer-de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving en verzoek tot handhaving van milieuvergunningen

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 september 2007 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel. Het geschil betreft de afwijzing van een verzoek om bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van een inrichting gelegen op het perceel Nesserlaan 2 en 3 en de Hanialaan te Pingjum. De appellant had op 1 augustus 2006 verzocht om handhaving, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De appellant had eerder ook verzoeken ingediend, maar deze waren eveneens afgewezen omdat er uitzicht op legalisatie bestond. De appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder op 20 februari 2007.

De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij stelde dat er nieuwe feiten waren die een herbeoordeling van zijn verzoek rechtvaardigden. De Raad van State heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de verweerder het verzoek van de appellant ten onrechte had afgewezen, omdat er wel degelijk nieuwe feiten waren die een inhoudelijke beoordeling van het verzoek vereisten. De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van verweerder vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad van State. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht.

Uitspraak

200702441/1.
Datum uitspraak: 12 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de inrichting gelegen op het perceel Nesserlaan 2 en 3 en de Hanialaan te Pingjum (hierna: de inrichting) afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2007, verzonden op 22 februari 2007, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 april 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 april 2007.
Bij brief van 21 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door S. Eringa, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan het onderhavige geding ligt ten grondslag het verzoek van appellant van 11 juli 2006 om handhavend op te treden ten aanzien de inrichting.
Appellant heeft eerder op 14 juni 2004, op 11 augustus 2004 en op 24 februari 2006 verzoeken om handhaving ten aanzien van de inrichting ingediend. Verweerder heeft afwijzend op deze verzoeken beslist, omdat er, gelet op de door de drijver van de inrichting op 3 juni 2006 ingediende aanvraag om een revisievergunning, concreet uitzicht op legalisatie bestond.
2.2.    Verweerder heeft bij het primaire besluit van 1 augustus 2006 het verzoek van appellant afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de bestreden beslissing op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van appellant ten aanzien van zijn besluit van 1 augustus 2006 ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat in het verzoek van appellant van 11 juli 2006 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd die nopen tot het nemen van een ander besluit dan zijn eerdere besluiten op de verzoeken van appellant om handhavend op treden ten aanzien van de inrichting.
2.3.    Het verzoek van appellant van 11 juli 2006 ziet op beweerde overtredingen van de voor de inrichting geldende vergunning die op andere data hebben plaatsgevonden dan de beweerde overtredingen waar de verzoeken van 14 juni 2004, 11 augustus 2004 en 24 februari 2006 op zien. Reeds hierom gaat het naar het oordeel van de Afdeling om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan verweerder het verzoek van appellant van 11 juli 2006 inhoudelijk had moeten beoordelen en niet kon afwijzen met de enkele verwijzing naar zijn besluiten op de eerdere verzoeken van appellant om handhavend op te treden ten aanzien van de inrichting. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.    Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel van 20 februari 2007;
III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan appellant toe te zenden;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Wûnseradiel aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Wûnseradiel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll     w.g. Beurmanjer-de Lange
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007
241-492.