ECLI:NL:RVS:2007:BB3822

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701330/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • W. van den Brink
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning en vrijstelling voor kanorecreatiecentrum in Alblasserdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht over een bouwvergunning en vrijstelling voor het kanorecreatiecentrum aan de Vinkenpolderweg in Alblasserdam. Het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam had op 2 oktober 1997 een bouwvergunning verleend voor wijzigingen aan het kanorecreatiecentrum. Dit besluit werd later ingetrokken en opnieuw beoordeeld, waarbij de rechtbank op 12 januari 2007 het beroep van het Kano- en Recreatiecentrum gegrond verklaarde. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen de bouwvergunning, ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het besluit van 19 april 2005, waarbij de bouwvergunning werd geweigerd, niet op een deugdelijke motivering berustte. De rechtbank had ten onrechte betekenis toegekend aan een verklaring van het college over toekomstige legalisatie van horeca-activiteiten, terwijl het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat er geen planologische basis was voor de vrijstelling en dat de rechtbank de beslissing op bezwaar niet correct had getoetst.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 19 april 2005 alsnog ongegrond. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan appellant moest worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 19 september 2007.

Uitspraak

200701330/1.
Datum uitspraak: 19 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Alblasserdam,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/746 van de rechtbank Dordrecht van 12 januari 2007 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Kano- en Recreatiecentrum De Vinkenwaard B.V.", gevestigd te Alblasserdam
en
het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 1997 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het aanbrengen van een aantal wijzigingen in het kanorecreatiecentrum op het perceel aan de Vinkenpolderweg tussen de nummers 40 en 42 te Alblasserdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 april 1998 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 2 oktober 1997 ingetrokken en opnieuw vrijstelling en bouwvergunning verleend.
Bij uitspraak van 29 april 1999, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2001, in zaak no. 199900514/1, heeft de Afdeling het door appellant daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 22 april 1998 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft het college het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 2 oktober 1997 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 12 januari 2007, verzonden op 17 januari 2007, heeft de rechtbank het door Kano- en Recreatiecentrum De Vinkenwaard B.V. (hierna: het Kano- en Recreatiecentrum) daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van voormelde uitspraak van de Afdeling en deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 30 maart 2007 heeft het Kano- en Recreatiecentrum dat in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door S. Veerman, wethouder, en C. Corbeau, ambtenaar van de gemeente, bijgestaan door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Voorts is het Kano- en Recreatiecentrum, vertegenwoordigd door mr. J. Vijlbrief-van der Schaft, advocaat te Rotterdam, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het besluit van 2 oktober 1997 is een wijziging van het besluit van 20 juni 1995, waarbij met toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure vrijstelling en bouwvergunning was verleend voor het bouwen van een kanoverhuurcentrum. De wijziging betreft onder andere het aanbrengen van een keuken. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" op het perceel rustende bestemming "Groenvoorziening".
2.2.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 12 april 2001 geoordeeld dat het bouwplan een ingrijpende inbreuk is op de bestaande planologische situatie. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat met de aan te brengen wijzigingen de mogelijkheid wordt geopend dat de ter plaatse uit te oefenen horeca-activiteiten niet meer louter ondergeschikt zullen zijn aan de (hoofd)activiteit van het kanoverhuurcentrum, maar een (meer) zelfstandige functie zullen gaan vervullen.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 19 april 2005 waarbij vrijstelling en bouwvergunning zijn geweigerd niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de verklaring namens het college ter zitting dat de horeca-activiteiten van het kanorecreatiecentrum zullen worden gelegaliseerd in een ontwerp van een bestemmingsplanherziening waarin kleinschalige horeca-activiteiten op het perceel zijn toegestaan.
2.3.1.    Dit betoog slaagt. Blijkens het weigeringsbesluit van 19 april 2005 is het bouwplan in strijd met het concept voorontwerp bestemmingsplan "Buitengebied Alblasserdam" omdat het zelfstandige horeca-activiteiten mogelijk maakt die ingevolge de planvoorschriften van dit concept niet zijn toegestaan. Aldus ontbrak ten tijde van de beslissing op bezwaar een planologische basis om met vrijstelling te anticiperen op het toekomstige bestemmingsplan. Ook de "Beleidsnotitie initiatieven Vinkenpolderweg, bijgestelde versie februari 1995" waarop door het Kano en Recreatiecentrum is gewezen, is daarvoor onvoldoende. Nu het weigeringsbesluit van 19 april 2005 nimmer is herroepen heeft de rechtbank, door betekenis toe te kennen aan deze verklaring namens het college ter zitting, de beslissing op bezwaar ten onrechte niet getoetst met inachtneming van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van dat besluit. Bovendien ontbraken het voor de vrijstelling noodzakelijke voorbereidingsbesluit en de verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, zodat ook op die grond had behoren te worden geconcludeerd dat voor vernietiging van het besluit van 19 april 2005 geen aanleiding kon worden gevonden.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 april 2005 alsnog ongegrond verklaren.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.6.    Een redelijke uitleg van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 12 januari 2007 in zaak no. AWB 05/746;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Boermans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007
429-543-270.