ECLI:NL:RVS:2007:BB4286

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705482/1 en 200705482/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van vergunning en niet-ontvankelijkheid van beroep inzake LPG-afgifte

In deze zaak gaat het om een besluit van 3 juli 2007 waarbij de vergunning van 31 oktober 2006, verleend aan de vergunninghoudster, is gewijzigd. De wijziging houdt in dat voorschrift 4.5.1 van de vergunning is ingetrokken en dat er een nieuw voorschrift is toegevoegd dat de afgifte van LPG in de inrichting beperkt tot maximaal 230 m³ per jaar. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, aangeduid als sub 1 en sub 2, beroep ingesteld bij de Raad van State. Appellanten sub 1 hebben op 1 augustus 2007 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, terwijl appellante sub 2 dit op 10 augustus 2007 deed. De zaak is ter zitting behandeld op 3 september 2007, waar beide appellanten en de verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van de Regionale Milieudienst West-Brabant, aanwezig waren. Tijdens de zitting gaven de partijen toestemming om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig is voor de beoordeling van de zaak. Appellanten sub 1 hebben geen zienswijzen ingediend, maar stellen dat zij ten onrechte geen kennisgeving van het ontwerpbesluit hebben ontvangen. De Voorzitter concludeert dat de kennisgeving wel degelijk is verzonden naar het juiste adres en dat appellanten sub 1 niet kunnen worden vrijgesteld van het indienen van zienswijzen. Hierdoor is hun beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Appellante sub 2 heeft wel zienswijzen ingediend, maar deze waren te laat, aangezien de termijn voor het indienen van zienswijzen op 25 juni 2007 eindigde. Ook voor appellante sub 2 is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 september 2007.

Uitspraak

200705482/1 en 200705482/2.
Datum uitspraak: 19 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1A], gevestigd te [plaats], en [appellante sub 1B], gevestigd te [plaats],
2.    [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft verweerder de aan [vergunninghoudster] verleende vergunning van 31 oktober 2006 gewijzigd, door het intrekken van voorschrift 4.5.1 van deze vergunning en het toevoegen van een voorschrift waardoor in de inrichting per jaar ten hoogste 230 m³ LPG mag worden afgegeven.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 1 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2007, en appellante sub 2 bij brief van 10 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2007, heeft van appellanten sub 1 [appellante sub 1A] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 10 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2007, heeft appellante sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2007, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.S.M. de Barbanson en [gemachtigde], en appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. drs. S.A. Gijsen en P. van Kaam, en verweerder, vertegenwoordigd door J.B.J.M. Merks en mr. J.C.P.J.M. Vergouwen, ambtenaren van de Regionale Milieudienst West-Brabant, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.2.1.    Appellanten sub 1 hebben geen zienswijzen naar voren gebracht. Zij stellen zich op het standpunt dat zij ten onrechte geen kennisgeving hebben ontvangen van het ontwerpbesluit, zodat zij verschoonbaar geen zienswijzen hebben ingediend.
2.2.2.    Van appellanten sub 1 is [appellante sub 1B] van zowel [appellante sub 1A] als van vergunninghoudster de enig aandeelhouder en bestuurder.
Blijkens de stukken heeft verweerder op 10 mei 2007 een aan het postadres van vergunninghoudster gerichte kennisgeving gestuurd van het ontwerpbesluit. Het postadres komt overeen met de gegevens van vergunninghoudster zoals die zijn aangegeven in de aanvraag en in de vergunning van 31 oktober 2006. Gesteld noch gebleken is dat deze gegevens nadien zijn gewijzigd. Voorts is niet aannemelijk geworden dat deze kennisgeving niet is verzonden. Eveneens is niet aannemelijk geworden dat aan het versturen van deze kennisgeving onvolkomenheden kleven die voor rekening komen van verweerder. Hierbij heeft de Voorzitter tevens in aanmerking genomen de omstandigheid dat op 5 juli 2007 een exemplaar van het bestreden besluit naar hetzelfde postadres van vergunninghoudster is verzonden, als gevolg waarvan appellanten sub 1 nu in beroep zijn gekomen.
Derhalve is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan het appellanten sub 1 niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen hebben ingediend. Het beroep van deze appellanten is gelet hierop niet-ontvankelijk.
2.3.    Appellante sub 2 heeft bij brief van 27 juni 2007 zienswijzen ingediend tegen het ontwerp van het bestreden besluit. De termijn voor het indienen van zienswijzen liep echter tot en met 25 juni 2007, zodat de zienswijzen te laat zijn ingediend. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit appellante sub 2 redelijkerwijs niet kan worden verweten, zodat de zienswijzen van deze appellante niet verschoonbaar te laat zijn ingediend. Het beroep van appellante sub 2 is gelet hierop niet-ontvankelijk.
2.4.    De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
II.    wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Heijerman
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007
255-495.